Geen recht de moed te verliezen. Leven en werken van dr. H.M. de Lange (1919-2001)
(2008)–M.E. Witte-Rang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 551]
| |
Hoofdstuk 8
| |
Mensen winnenHarry de Lange was een gegrepene. De Remonstrantse Broederschap moge nooit een sterk ontwikkeld zendings- en evangelisatiebewustzijn gehad hebben, ‘aanstekelijkheid’, een eerste vereiste voor activiteiten op dit terrein, bezat in ieder geval de Broederschap in Amersfoort wél. Ds. Miedema leidde De Lange binnen in een wereld die helemaal bezit van hem nam, en in die zin kan zeker van een bekering gesproken worden. In zijn eerste artikelen was al sprake van een oproep tot getuigenis en een actieve maatschappelijke opstelling, en van teleurstelling over de verslapping bij oudere leden van de kerk (verzuim!). In vrijwel geen artikel zal dat element naderhand ontbreken, zozeer dat ook zijn medestanders er wel eens moe van zullen zijn geworden (om over de uitwerking op zijn opposanten maar te zwijgen). Via Miedema kwam De Lange in de kerk en in de oecumenische jeugdbeweging terecht. De oecumene won zijn hart en daarvan bleef hij altijd getuigen, in de brede beteke- | |
[pagina 552]
| |
nis van niet alleen het overschrijden van kerkgrenzen maar ook van de maatschappelijke taak van de kerk. Via Banning kwam hij in aanraking met het vormingswerk en de politiek. Van alles wat hij daarin tegenkwam, deed hij verslag in artikelen in een breed scala aan bladen, en in bijdragen aan boeken en brochures en enkele eigen boeken. Dat getuigt van een hoge taakopvatting, maar was tegelijk het gevolg van een grote innerlijke drang om mensen te informeren en te winnen. Ongeduld en korzeligheid wanneer hij traagheid en tegenwerking ondervond, hoorden daarbij, maar ook een vrijwel grenzeloze bereidheid tot het aangaan van discussies en het houden van inleidingen voor de meest uiteenlopende groepen. De Lange wilde mensen winnen voor het werk aan een betere wereld, maar begreep dat daarvoor ook organisatie en onderricht nodig is. De mens is een geroepene, maar om die roeping te verstaan en er werkelijk antwoord op te kunnen geven, is een doorgaande scholing nodig in een kring van mensen met wie men in het gesprek verder kan komen. Van onder anderen Ellul leerde De Lange immers dat een mens altijd het gevaar loopt volkomen ingekapseld te worden in werk en wereld. Daarom stimuleerde De Lange in de gemeenten waarvan hij lid was het kringenwerk, en deed dat ook op landelijk niveau; hij schreef er materiaal voor en verzorgde inleidingen en was ook altijd bereid om dat op andere plaatsen, door het hele land heen, te doen. Hij begreep ook dat de locale gemeenten niet in alle opzichten aan de behoeften op dit terrein zouden kunnen voldoen, en daarom stimuleerde hij het beroepsgroepenwerk, in navolging van Kerk en Wereld. Daar kreeg in de jaren vijftig en zestig deze werksoort veel aandacht met verschillende (in enkele gevallen zelfs reeksen) conferenties voor o.a. artsen, juristen, verpleegkundigen, economen en notarissen. Gelovigen konden hier op een fundamenteel niveau in beraden met elkaar van gedachten wisselen om hun taken en mogelijkheden te verkennen. Ook het interdisciplinaire gesprek van wetenschappers over maatschappelijke vragen werd door De Lange gestimuleerd. Dat deed hij in het INW én in oecumenisch verband. Uiteindelijk leidde dat laatste tot de oprichting van het Multidisciplinair Centrum voor Kerk en Samenleving naar het voorbeeld van onder meer het Duitse FEST (de Forschungsstätte der Evangelischen Studiengemeinschaft in Heidelberg), waarin op verschillende manieren het nadenken over de maatschappij werd vormgegeven, met onderwerpen waarover De Lange in zijn proefschrift al sprak (technologie, arbeid, ethiek, het gesprek economie-theologie, de toekomst). Maar ook andere vormen van vormingswerk zoals in het kader van de Woodbrookers kregen van De Lange steun. Dit werk kon bovendien de deskundige leken-inbreng leveren die de kerken zo nodig hadden. In de eerste helft van zijn leven voerde De Lange expliciet een pleidooi voor een lekenbeweging in de kerken. Hij schreef hierover artikelenGa naar voetnoot3 en woonde daarover conferenties bij; later hanteerde hij het begrip niet meer, maar bleven zijn activiteiten diezelfde richting houden. De mensen die langs deze weg gewonnen en geïnformeerd waren, werden vervolgens door De Lange gemobiliseerd voor de noodzakelijke structurele maatschappelijke veranderingsprocessen, als zij niet al zelf zich op die weg begeven hadden. De Lange nam hierbij ongetwijfeld een voorbeeld aan één van de grondleggers van de oecumene, Oldham, die er als geen ander in slaagde mensen en organisaties bij elkaar te brengen voor het bereiken van zijn | |
[pagina 553]
| |
oecumenisch ideaal, en aan Abrecht, die binnen de Wereldraad van Kerken de ‘methode’ van Oldham in praktijk bracht. Via zijn oecumenische activiteiten én door zijn grote leermeester Tinbergen kreeg De Lange ook oog voor de noden van mensen elders in de wereld. Door zijn goede contacten in verschillende continenten, in het bijzonder in India, wist hij al snel dat het hier niet louter om de noodzaak van financiële overdrachten ging, maar om de eis van gerechtigheid: structurele veranderingen en dus wezenlijk ander beleid waren nodig. In de tijd dat dit bewustzijn bij De Lange ontwaakte, was in de samenleving en in de kerken de bekendheid met dit onderwerp nog gering. Met anderen zette De Lange zich ervoor in daarin verandering te brengen, en met zijn boekje Rijke en arme landen is hij daarin bij veel mensen geslaagd. Dat was slechts een onderdeel van een veelheid aan activiteiten op dit terrein die De Lange zowel in de kerken (zoals de werkgroep Kerk en Ontwikkelingssamenwerking) als daarbuiten (zoals zijn voorzitterschap van de Novib en zijn lidmaatschap van de NAR) ontplooide. Eveneens via de oecumene werd zijn aandacht gericht op het milieu. Omdat zijn invalshoek daarbij die was van de verantwoordelijke maatschappij, waarin ‘gerechtigheid’ en ‘participatie’ ook werkelijk structureel verankerd zijn, vermeed hij een mogelijke ‘concurrentie’ tussen gerechtigheid en duurzaamheid. Ook op dit terrein zette hij zich in voor het uitdragen van het door studie ontwikkelde gedachtegoed: in al zijn publicaties komen we het onderwerp tegen, en ook zette hij het op de agenda van alle verbanden waar hij deel van uitmaakte. Doordat De Lange in 1964 de kans kreeg van zijn meest geliefde bezigheden zijn werk te maken in wat later het INW zou worden, vond er een ware explosie aan activiteiten op velerlei gebied plaats in de decennia die volgden. Naast het bovenbeschreven werk kwam het doceren aan universiteiten, het bijeenbrengen van wetenschappers en een actieve inzet in de wereldwijde oecumene via het lidmaatschap van Church en Society van de Wereldraad van Kerken, waar in deze periode alle onderwerpen waarmee De Lange zich al bezighield, bij elkaar kwamen. Via Banning was hij terechtgekomen in de commissie van de Oecumenische Raad (later Raad van Kerken) die zich bezighield met sociale vragen. Voor De Lange met zijn hartstocht voor het werken in de kerk, was dit een buitenkans. Op deze plaats kon hij alle onderwerpen die hij zelf op al die plaatsen waar hij actief was, tegenkwam, op een centrale plaats in de kerk aan de orde stellen, nog aangevuld met de onderwerpen die anderen aandroegen. Die kans liet De Lange zich niet ontnemen: maar liefst veertig jaar, van 1952 tot 1993, maakte hij deel uit van de sectie en hij was daarvan de grote gangmaker. Ook na zijn vertrek bleef hij bij allerhande initiatieven van de Raad van Kerken betrokken. Binnen de Remonstrantse Broederschap speelde hij een soortgelijke rol, daar echter bemoeilijkt door een vasthoudende kritiek op zijn positie die er toe leidde dat De Lange zich geleidelijk aan terugtrok, hoewel op landelijk niveau er altijd hartelijke contacten bleven bestaan. In de Hervormde Kerk deed De Lange ook actief mee: in de Raad voor Overheid en Samenleving op een soortgelijke manier als in de Sectie Sociale Vragen, en in zijn woonplaats Den Haag in de hervormde Kloosterkerk in kringenwerk en andere activiteiten op dezelfde manier als hij zich eerder in de Remonstrantse gemeente inzette. Vanaf de oprichting was De Lange lid van de PvdA: ook hier moeten we de invloed van zijn oecumenische contacten, in het bijzonder Banning, vermoeden, maar, gezien de verwachting van moeder De Lange dat haar - toen nog puber - zoon ‘rood’ zou worden, moet daarvoor reeds langer een voedingsbodem aanwezig ge- | |
[pagina 554]
| |
weest zijn. In de partij speelde De Lange weliswaar een rol op de achtergrond, maar hij had in alle geledingen van de partij zijn contacten die hij goed wist te gebruiken. Hij bracht hier in wat hij in zijn werk en de oecumene tegenkwam, en andersom, en verdedigde zijn gehele leven het goed recht van kerkleden lid te zijn van een niet-confessionele partij; meer nog: hij benadrukte bij voortduring het gevaar van partijvorming op confessionele basis, ook al kon hij het goed vinden met mensen die binnen de christelijke partijen een kritische rol vervulden vanwege de radicaliteit van het evangelie. Tegelijk benadrukte hij steeds binnen de PvdA het belang van principiële doordenking van maatschappelijke problemen; in het ‘afschudden van de ideologische veren’ waarvoor de partij in de jaren negentig koos, zag hij niets. Om die reden was hij gangmaker en lange tijd voorzitter van het Trefpunt van socialisme en levensovertuiging, een werkgroep van de PvdA. In al deze verbanden fungeerde De Lange als een verbindingsman. Hij bracht de informatie en kennis die hij op de ene plaats opdeed, naar andere plaatsen waar die ook gebruikt zou kunnen worden en bracht mensen bij elkaar van wie hij wist dat ze gezamenlijk beter zouden kunnen bijdragen aan zijn missie: wetenschappers, ambtenaren, kerkleiders, politici, mensen uit ontwikkelingslanden, beleidsmakers, ondernemers, vakbondsvertegenwoordigers. Ook ging hij persoonlijk het gesprek aan met een grote verscheidenheid aan mensen, en zorgde er dan wel voor dat hij daarbij in het gezelschap verkeerde van mensen die vanwege hun deskundigheid of gezag bij zijn gesprekspartners aanzien genoten, zoals Klompé. Hoewel hij een gedrevene was, was het niet zo dat hij dacht dat hij in één gesprek zijn gesprekspartners zou kunnen overtuigen. Hij was tevreden wanneer zijn gesprekspartners in ieder geval er blijk van hadden gegeven een zekere gevoeligheid te hebben voor de onderwerpen en problemen die hij te berde bracht, en wanneer er bovendien zicht was gekomen op een vervolg in de vorm van een werkgroep, een nieuw gesprek, een brief, een artikel en dergelijke. Dat maakte dat zijn critici, bijvoorbeeld in het kader van de gesprekken met het bedrijfsleven, hem naïviteit konden verwijten: wat dacht hij nu te bereiken met al die gesprekken? Zijn eerste doel in de gesprekken was echter om mensen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid; die zouden ze vervolgens zélf vorm moeten geven, maar De Lange was gaarne bereid daar het nodige aan bij te dragen door niet meer los te laten.Ga naar voetnoot4 Aan het eind van hoofdstuk 5 is een poging gedaan de invloed die De Lange met deze activiteiten had, te schetsen. Misschien wel het belangrijkste daaruit is dat De Lange door de combinatie van een hoge dosis aan inspiratie (zowel in de zin van ‘zelf geïnspireerd zijn’ als van ‘anderen kunnen inspireren’) met een voortdurend leggen van relaties tussen mensen, organisaties, initiatieven en onderwerpen, eraan heeft bijgedragen dat in de Nederlandse kerken een hoge mate van betrokkenheid op de oecumene bestond en dat de bezinning op maatschappelijke thema's in de Nederlandse kerken lange tijd een voorbeeld was voor kerken uit andere landen. Oecumenische activiteiten als de 2%-actie van de CCPD, het TNO-programma en het Conciliair Proces kregen in Nederland door het consequent agenderen (waar De Lange vaak de hand in had) ervan in de kerken meer navolging dan elders. En vervolgens leidde deze kerkelijke aandacht voor maatschappelijke vragen tot een verhoogde druk (zowel rechtstreeks door gesprekken als door druk vanuit geïnspireerde kerkleden) op beleidsmakers in Nederland; de aandacht voor ontwikkelingsvragen en voor de situatie in Zuid-Afrika zijn hier duidelijke voorbeelden van. | |
[pagina 555]
| |
Binnen de wereldwijde oecumene was De Langes invloed uiteraard geringer, maar ook daar viel hij op door zijn specifieke kwaliteiten. Bovendien verscheen het boek dat hij samen met Goudzwaard schreef, Genoeg van teveel, Genoeg van te weinig, in verschillende buitenlandse edities en oefende zo ook internationaal invloed uit. Daarvan getuigt ook Raiser, die voorts namens de Wereldraad van Kerken na zijn overlijden stelde: ‘The WCC is greatly indebted to Dr Harry de Lange for his immense contribution to ecumenical social thought. He was a teacher, a colleague and friend to several generations of ecumenical co-workers. He was also a model for trying to articulate, and live out, Christian responsibility in a period of rapid social change and growing social and economic inequalities. Dr de Lange will be remembered with gratitude and respect as one of those who paved the way for the contemporary social witness of the churches.’Ga naar voetnoot5 | |
Gerechtigheid bewerkenIeder die De Lange ooit ontmoet heeft, weet dat het begrip ‘gerechtigheid’ voor hem bij alles wat hij deed en zei centraal stond. Het was bij De Lange echter geen gerechtigheid ‘voor U maar zonder U’, geen gerechtigheid bedacht achter bureaus. Voorop stond de mogelijkheid van mensen mens te worden. Participatie hoorde er bij. Dáárom pleitte hij op allerlei niveaus voor de mogelijkheid verantwoordelijkheid te dragen. Dáárom ook bleef hij zijn gehele leven actief als volksopvoeder om mensen voor de zaak van de gerechtigheid te winnen. Het concept ‘verantwoordelijke maatschappij’ dat de Wereldraad van Kerken in 1948 introduceerde, sprak De Lange erg aan. In zijn proefschrift constateerde hij dat dit concept inderdaad, zoals hij veronderstelde, een rol kan spelen bij de opbouw van een economische orde en bij het ontwerpen van een economische politiek. Wat hem aantrok in het concept was de daarin vervatte gedachte dat kerken en christenen moeten werken aan veranderingen in de maatschappelijke (en in het bijzonder de economische) structuren, omdat en voor zover die de bestemming van de mens, een verantwoordelijk wezen te zijn, in de weg staan. Dat was de opdracht die het begrip ‘verantwoordelijke maatschappij’ de kerken gaf. Dat is niet, zoals het door velen is misverstaan, de oproep om de westerse parlementaire democratie wereldwijd te verspreiden, maar om het hele gebouw van de maatschappij te toetsen aan de hand van één criterium: krijgen mensen hier de mogelijkheid verantwoordelijkheid te dragen. In de politiek moet dit leiden tot vormen van participatie die verder gaan dan verkiezingen eens in de vier jaar. In zijn proefschrift haalt hij het woord ‘Fundamentaldemokratisierung’ van Mannheim aan, en noemt bijvoorbeeld de noodzaak van een publiek debat over kunstmatig opgewekte behoeften: ‘Waar is het stimuleren van behoeften aanvaardbaar en waar niet? Mag een onderneming inderdaad voor elk doel beslag leggen op arbeid en kapitaal?’Ga naar voetnoot6 Het gaat hem ook om verantwoordelijke | |
[pagina 556]
| |
productie en consumptie, en voor het bedrijfsleven betekent dat ook ingrijpende wijzigingen in de zeggenschapsstructuur. We zagen in hoofdstuk 5 en 7 dat het revolutionaire potentieel van deze benadering in de tijd dat het denken in termen van revolutie en bevrijding hoogtij vierde, niet meer herkend werd. Tegenover deze benadering, zo heette het, werd een benadering gezet die inzette bij de slachtoffers van maatschappelijk onrecht en hun strijd, en de kerken werden opgeroepen zich aan te sluiten bij de tegenbeweging, zoals in ontwikkelingslanden de bevrijdingsbeweging. In (ieder geval in) de wijze waarop De Lange het concept van de verantwoordelijke maatschappij hanteerde, behoefde er geen strijdigheid met deze laatste benadering te bestaan. Inderdaad bestond het gevaar dat het begrip boven de werkelijkheid ging zweven en zeker zal dit ook zijn voorgekomen. Maar juist doordat het begrip als criterium werd gehanteerd, was het in iedere situatie en tijd opnieuw noodzakelijk een analyse van de maatschappelijke structuren te maken. Dat wil zeggen dat het concept gekenmerkt werd door contextualiteit, hét kenmerk van de latere denkwijzen die binnen de Wereldraad ontwikkeld werden. Een louter in algemene zin hanteren van het begrip leidt tot een moralistische wijze van spreken over verantwoordelijkheid die De Lange afwees, namelijk slechts toegepast op het individu, en niet op de concrete relaties tussen mensen. Waar analyse ontbreekt, zal het begrip niet alleen snel misverstaan, maar ook misbruikt worden, wat De Lange ook aanwees in zijn doorgaande discussies met het CDA dat óók over verantwoordelijkheid sprak, maar daarbij niet het concept van de Wereldraad voor ogen had. Het maken van die analyse moest bij voorkeur gebeuren in multidisciplinair verband. Als econoom moet De Lange, zoals we zagen, dan ook geplaatst worden in de kring van de institutionele economie, waar het in de theorievorming vanzelf spreekt dat verder gekeken wordt dan alleen het puur economische, en waar het op een normatieve wijze beoefenen van de economische wetenschap geen vloekwoord is. De Lange bekende zich overigens nooit tot een bepaalde stroming in de economie, en eigenlijk interesseerde die plaatsbepaling hem niet echt. Ook zijn leermeesters Lambers en Tinbergen bekenden zich nooit tot een bepaalde stroming, maar moeten vanwege de aandacht die zij besteedden aan de institutionele kant van de economie en het belang dat zij hechtten aan waarden bij de inrichting van de economie ook in die richting gezocht worden. Als econoom was De Lange niet zozeer geïnteresseerd in de economische theorievorming, al was hij wel van mening dat de economische wetenschap zich veel meer rekenschap zou moeten geven van de eigen vooronderstellingen en van een reeks fundamentele problemen. De Langes aandacht ging vooral uit naar de economische politiek: wat zijn de zaken die de komende jaren met voorrang moeten worden aangepakt? Daarin was hij generalist, in de zin dat hij een breed scala aan onderwerpen bestreek, maar ook dat hij daarbij niet tot in de details nadacht over de precieze uitvoering van zijn ideeën. De combinatie daarvan met een normatieve benadering van zijn vak en de wens dat vak ook nog eens in multidisciplinair verband te beoefenen, maakte dat De Lange door veel economen niet als vakbroeder (h)erkend werd. In het verband van het MCKS leverde die specifieke benadering een reeks publicaties op, zoals het boek Een gezonde economie? Maatschappelijke dimensies van het economisch handelen uit 1996, in een poging om een economisch beleid te | |
[pagina 557]
| |
ondersteunen waarin duurzaamheid centraal staat;Ga naar voetnoot7 het boek Genoeg van teveel, Genoeg van te weinig van Goudzwaard en De Lange uit 1986 moet ook gezien worden als de uitkomst van een lang proces van multidisciplinair beraad. In dat kader moet ook de voortdurende aandacht van De Lange voor de mensvisie gezien worden: hij constateerde dat alle economen een bepaald mensbeeld hanteren, maar dat slechts weinigen dat onderkennen en expliciteren. Dat dat ernstige gevolgen kan hebben, laat De Lange in zijn proefschrift zien aan de hand van het vraagstuk van de Publiekrechtelijke Bedrijfs Organisatie (PBO), waarvan de voorstanders een te optimistisch mensbeeld hanteerden, waardoor de PBO wel moest mislukken. De Lange ging om die reden juist heel uitgebreid in op het mensbeeld, zagen we in hoofdstuk 6, geholpen door een reeks denkers uit christelijke en joodse kring, en bleef zijn leven lang het belang daarvan benadrukken. In De Langes mensopvatting staat, hoe kan het ook anders, de mogelijkheid verantwoordelijkheid te dragen centraal: de mens als geroepene die in staat gesteld moet worden een antwoord te geven. Daarmee is tegelijk het sociale karakter van die mensvisie aangeduid: alleen in het gesprek met de ander kan de mens worden zoals hij bedoeld is. Verantwoordelijkheid is dan ook in de eerste plaats de verantwoordelijkheid voor elkaar. Het is daarom geheel in de lijn van dit denken dat de Economie van het Genoeg die De Lange samen met Goudzwaard (en anderen) thematiseerde, in het Engels ook wel wordt aangeduid als ‘an Economy of Care’. Bij alles wat hij deed betoonde De Lange zich een sociaal-democraat in hart en nieren. Dat kwam hem, heel globaal aangeduid, binnen de kerken in het eerste deel van zijn leven vooral op kritiek van rechts te staan; in de rest van zijn leven voegde zich daarbij een kritiek van links. Bijzonder is bij dat laatste dat De Lange in zijn internationale contacten goede relaties onderhield met juist mensen die bekend stonden om hun radicale inzet, zoals Parmar, Thomas en De Santa Ana. Zijn eigen positie was toch dat, in ieder geval in het Westen, een betere maatschappij mogelijk is door langs democratische weg verbeteringen en aanpassingen te bewerkstelligen in de markteconomie. | |
Verantwoordelijkheid centraalHet concept van de verantwoordelijke maatschappij dat De Lange zo inspireerde, verdween langzaam uit het oecumenische sociale denken na 1966. In hoofdstuk 7 beschreven we de achtergronden daarvan. Aan de hand van de discussie tussen De Lange en Ter Schegget lieten we zien dat bij degenen die afstand namen van het concept nogal eens misverstanden leefden ten aanzien van de bedoeling en inhoud ervan. Achteraf moet gesteld worden dat een concept dat zo misverstaan wordt, alleen daardoor al zijn functie niet meer goed kan vervullen. Bovendien werden de jaren zestig en begin jaren zeventig gekenmerkt door een groot vertrouwen in de kracht en effectiviteit van de tegenbeweging: de tijd van diepgravende analyses en het overtuigen van overheden, middenklasse en elite leek voorbij. De Lange zag de noodzaak van ingrijpende veranderingen zeker in, en was blij met een duidelijke actiestrategie zoals die ontwikkeld werd in de strijd tegen de apartheid in Zuid-Afrika. Voor hem kwam dat alleen niet in mindering op zijn waardering voor het concept van de verantwoordelijke maatschappij dat voor hem (en in zijn oorspronke- | |
[pagina 558]
| |
lijke bedoeling) een beoordelingscriterium was, en geen handelingsstrategie. Toen de structuren weerbarstiger bleken dan voorzien, de slachtoffers ook niet altijd in staat of bereid waren tot verzet en bovendien waar revoluties plaatsvonden die niet altijd tot het gewenste resultaat leidden, nam het revolutionaire elan af. Tegelijk was niet denkbaar dat teruggekeerd zou worden naar het oude concept, en daarom werden nieuwe concepten en programma's ontwikkeld, die echter in hun bewoordingen sterke gelijkenis vertoonden met de oorspronkelijke bedoelingen van het concept verantwoordelijke maatschappij. In het slot van hoofdstuk 7 zagen we dat het begrip ‘participatie’ dat in het hart van het concept ‘verantwoordelijke maatschappij’ ligt, in het hedendaagse ontwikkelingsdenken een centrale rol speelt. Zonder participatie van de betrokkenen geen kans op een geslaagd ontwikkelingsproject, ook al noteerden we tegelijk dat hier vaak sprake is van een nogal instrumentele benadering, en participatie bovendien nogal eenzijdig ingevuld wordt in de zin van het participeren in de markt. Hier ligt een taak voor de kerken om in het gesprek de beleidsmakers met deze eenzijdigheid te confronteren. We zagen vervolgens ook dat onafhankelijk van elkaar verschillende auteurs het begrip ‘verantwoordelijke maatschappij’ weer herontdekken als mogelijkheid een antwoord te geven op de problemen waarvoor milieuaantasting en economische globalisering ons stellen. De Duitse theoloog Hübner wijst op het gevaar van resignatie bij het zien van deze zo complexe vraagstukken. Het concept verantwoordelijke maatschappij heeft als centraal element de participatie in de vormgeving van de samenleving, en kan dat gevaar bestrijden, zo laat Hübner zien door, net als De Lange deed in zijn proefschrift, het concept in relatie te brengen met de hedendaagse problematiek. Concluderend moeten we stellen dat in al De Langes activiteiten en geschriften een zeer hoge mate van continuïteit is aan te wijzen. Hij was niet zelf de bedenker van nieuwe ideeën en was nergens modieus. Integendeel: hij moest altijd door anderen in een bepaald gedachtegoed worden ingewijd. Hij had duidelijk aanwijsbare leermeesters en een goed gevoel voor visies die hem verder zouden kunnen helpen. Hij was geen groot wetenschapper en geen groot onderzoeker. Maar als hij overtuigd was van het belang van een bepaalde zaak, dan was hij er niet meer van af te brengen. Hij eigende zich zo'n zaak toe, bracht die overal ter sprake en zette structuren op waarbinnen aan die zaak gewerkt zou kunnen worden. ‘Frappez toujours’ was de facto zijn motto en langs die weg slaagde hij erin veel agenda's te bepalen. Door die inzet was hij een betrouwbaar bondgenoot in en voorvechter van het pleit van de armen en alwie en alwat verontrecht is. Natuurlijk kon hij daarin niet altijd succesvol zijn. De werkelijkheid was weerbarstig. De Lange was daarom ongeduldig, en vervreemdde daardoor ook mensen van zich: potentiële medestanders, zowel ter linker- als ter rechterzijde, kon hij bruuskeren en door zijn wijze van optreden en argumenteren riep hij verzet op. Tegelijk lag daar ook zijn kracht: hij liet niemand onverschillig, niemand kon hem, ondanks zijn kleine gestalte, over het hoofd zien. | |
De erfenis van De Lange in deze tijdWat is er over van hetgeen De Lange met zoveel hartstocht heeft bevochten? Veel is verdwenen. Het MCKS is opgeheven en Kerk en Wereld bestaat niet meer in de vorm waaraan De Lange zoveel waarde hechtte. De aandacht voor de | |
[pagina 559]
| |
(wereldwijde) oecumene in de kerken is geringer dan ooit. De Raad van Kerken krijgt steeds minder morele en materiële steun van de lidkerken, waardoor het bijna ondenkbaar is geworden dat er een explosie van activiteiten zou plaatsvinden als we in de jaren zeventig en tachtig in de oecumene waarnamen. Voor die ontwikkelingen zijn allerhande kerkpolitieke, sociale, culturele en economische oorzaken aan te wijzen. Tegelijk kan gezegd worden dat een deel van die activiteiten zelfstandig verder is gegaan, zoals in het werk van de Arme Kant van Nederland, of uitgevoerd wordt door andere, kerkelijke en niet-kerkelijke, organisaties. Velen van hen die geïnspireerd werden door De Lange zetten zich in die en andere verbanden in zijn geest nog steeds in voor een wereld waarin mensen tot hun recht kunnen komen. De omstandigheden waaronder zij dat doen, zijn natuurlijk veranderd ten opzichte van de periode waarin De Lange actief was. Of De Lange anno 2007 op de plaatsen die hij indertijd innam, hetzelfde bereikt zou hebben, kan niets met zekerheid gezegd worden. Of zijn ‘methode’ door anderen toegepast, in deze tijd zou werken, is evenzeer de vraag. Daarover tot slot een aantal opmerkingen. Toen De Lange zijn maatschappelijk loopbaan begon, was de oorlog net afgelopen. In alles wat hij deed was De Lange de verpersoonlijking van de na-oorlogse generatie die hoopvol en vol idealen wilde werken aan een betere samenleving, een samenleving die niet de fouten zou maken die voor en in de oorlog gemaakt waren. Dat elan nam bij vele anderen af, of zette zich voort in een andere vorm (zoals in een doodlopend extremisme of in grotere studieuze activiteiten), maar lijkt bij De Lange zijn gehele leven op dezelfde manier aanwezig te zijn gebleven, waardoor hij vooral als docent en spreker grote indruk maakte op zijn toehoorders. De inhoud en intentie van zijn boodschap bleven dezelfde. Bijzonder is dat hij zelf in zijn hele manier van doen weinig gevoelig was voor de tijdgeest. Ook zijn - sobere - levensstijl veranderde weinig door de jaren heen. In die zin kan men De Lange met een gerust hart uniek noemen, en daarmee moeilijk na te volgen. De westerse samenleving, inclusief de kerken in het westen, is als geheel rijker dan ooit en meer dan ooit een consumptiemaatschappij. En hoewel door de groeiende milieuproblematiek de onhoudbaarheid daarvan meer dan ooit zichtbaar is, zou het verzet dat De Lange vanaf zijn jonge jaren daartegen voerde, in deze tijd wel eens nog moeizamer kunnen zijn dan voorheen het geval was. Consumentisme lijkt een blijvend onderdeel van de vereconomiseerde westerse cultuur te zijn geworden,Ga naar voetnoot8 zodat zelfs de milieubeweging het nauwelijks aandurft dit aan de orde te stellen en vooral inzet op het terugdringen van de gevolgen daarvan. Kortom: de cultuur waarbinnen De Lange zijn bekeringsactiviteiten verrichtte, heeft zich nog meer geharnast tegen zijn denkbeelden dan al het geval was. Maar dat is ook weer niet het hele verhaal. Het milieu kreeg nog nooit zoveel aandacht als de laatste jaren, en ook al neemt de consumptiedrift (nog) niet af, de kritiek op excessieve consumptiepatronen neemt wel toe. Bovendien kan het als een positief gevolg van het stilvallen van het ideologisch debat in de samenleving gezien worden dat de krachten die zich inzetten voor een andere samenleving zich veel minder dan voorheen verliezen in het verketteren van elkaar. Dit vertaalt zich bijvoorbeeld in een groeiende waardering voor activiteiten op het terrein van eerlijke handel en maatschappelijk verantwoord ondernemen. | |
[pagina 560]
| |
Het verlangen om iets te begrijpen van deze maatschappelijke ontwikkelingen en om daaraan iets te doen dat zich vertaalt in de deelname aan werk- en actiegroepen, politieke partijen, kringen- en vormingswerk die zich richten op maatschappelijke vragen is de laatste decennia sterk afgenomen, zowel binnen als buiten de kerken. Gedeeltelijk wordt dit verlangen nog gevoed door de informatie die via media als de tv en het internet bij mensen komt, maar beide worden gekenmerkt door een vorm van individualisering en verbrokkeling die steeds minder kans geven op een georganiseerde daadwerkelijke inzet voor verandering. De Langes pleidooi voor vorming, informatie, scholing én organisatie om zo werkelijk invulling te geven aan verantwoordelijkheid, is dus in deze tijd harder nodig dan ooit, maar loopt meer dan ooit de kans veronachtzaamd worden. Binnen de kerken zien we dezelfde beweging, die daar in feite nog pijnlijker is daar kerken nog steeds zeggen deel uit te maken van de wereldwijde oecumene. Deze oecumenische verbanden zelf echter, zoals de Wereldraad van Kerken en de World Alliance of Reformed Churches, hebben zich in hun spreken over maatschappelijke vragen op een weg begeven die De Lange dierbaar zou zijn geweest: zij zijn er steeds meer toe overgegaan een relatie te leggen tussen de ecclesiologie en belijden enerzijds en de sociale ethiek.Ga naar voetnoot9 Dat bij de kerken die toch samen de oecumene vormgeven, in eigen land weinig animo lijkt te bestaan om systematisch werk te maken van hetgeen hun vertegenwoordigers in oecumenische bijeenkomsten bespreken en besluiten, is een bekend verschijnsel waar De Lange ook eerder al zijn verontwaardiging over uitsprak. De problematieken waarmee De Lange zich bezighield, zijn voor een belangrijk deel nog steeds de vragen waarmee de samenleving worstelt, zij het dat twee ingrijpende gebeurtenissen, de val van de muur en het einde van de apartheid in Zuid-Afrika, een deel van zijn activiteiten deden eindigen ofwel anders richtten. Sindsdien hebben veel problemen zich verdiept; de complexiteit ervan is toegenomen mede door de globalisering. De problematiek van de apartheid was complex, maar simpel vergeleken bij de problematiek van het Midden-Oosten die een uitwerking heeft over de gehele wereld heen. De inkomensverschillen waarover De Lange in de tweede helft van de 20e eeuw sprak, vallen in het niet bij die van het begin van de 21e eeuw en hebben meer dan voorheen een internationale dimensie. De positie van de aandeelhouders in het bedrijfsleven is steeds sterker geworden, niet alleen ten koste van de invloed van de werknemers maar al te vaak ook ten koste van hun arbeidsplaatsen. Bedrijven ‘zijn handelswaar geworden waarmee sommige mensen zich verrijken, in plaats van arbeidsorganisaties waarbinnen mensen hun boterham verdienen’.Ga naar voetnoot10 Het wordt steeds moeilijker, mede gezien de tendensen die we boven beschreven, om blijvend aandacht te vragen voor problemen met zoveel facetten, die bovendien steeds moeilijker aan te pakken lijken. De studie en organisatievorming die daarvoor nodig is, schrikt velen af.
Dit alles zou De Lange er ongetwijfeld niet van weerhouden hebben zijn stem te laten horen en zijn steun te (blijven) verlenen aan bewegingen als de andersglobalisten, de Derde Wereld-, armoede- en milieubeweging. Integendeel: waarschijnlijk zou hij zich er alleen maar meer door uitgedaagd voelen. Zijn kracht zou | |
[pagina 561]
| |
ook in deze tijd gelegen hebben in zijn vermogen de problematiek inzichtelijk te maken voor een breed publiek en dat te doen op een aansprekende en inspirerende manier. Het feit dat hij in geen enkel opzicht modieus was, zou hem behoed hebben voor de valkuil te gemakkelijk mee te gaan in redeneringen met een sterk ideologische achtergrond, zoals vaak te beluisteren is in pleidooien voor meer ruimte voor ‘de markt’. Zijn geweldige vermogen een netwerk op te bouwen van mensen uit alle lagen en sectoren van de samenleving en die met elkaar in contact te brengen en in te schakelen in een lange reeks initiatieven zou hem in de huidige netwerksamenleving zeker goed van pas gekomen zijn. Het is ondenkbaar dat zijn drift en enthousiasme niet ook in deze tijd hun werk zouden doen, omdat die niet gebaseerd waren op een optimistische inschatting van te bereiken doelen maar voortkwamen uit de hoop ‘die een hartstocht heeft voor het mogelijke’.Ga naar voetnoot11 |
|