idee excellentie!’ Hij zei: ‘Een gewoon Tweede Kamerlid!’
Kijk, dan zeg ik vanzelfsprekend niet: ‘En wat zou dat?’ Want hij mag dan wel gewoon doen, maar zelf dient men zijn plaats te weten. Ik zei dus: ‘Hoe is dat nu mogelijk excellentie!’
Met de heren van de pers daarentegen, was ik steeds gemeenzaam. Of heren? Het waren me de heren wel - de grote Kouwenaar niet te na gesproken - ze vlogen meteen op de buffetten af, en schrokten zich vol voor de hele week! Als ik niet ingreep bleef er niets over voor de autoriteiten!
Ik bonjourde ze er dan uit. Even goeie vrinden later - want dat soort kon een stootje velen. Een keer met een vogelkundig congres had ik Rothschild in huis, die net een half miljoen had gegeven. Mensen met aardigheid aan vogels waren meestal puissant rijk. Waarom weet ik niet. Maar die ene fotograaf deed niets anders dan Rothschild achterna zitten, en telkens knippen. Nu was de heer Rothschild een kalme man. Hij deed of hij niets merkte. Later bleek, dat het de fotograaf veel meer te doen was om de persoon, die een ogenblik naast Rothschild stond. Daar ging hij dan naar toe, en dan zei hij: ‘Da's Rothschild, die meneer waar u mee op de kiek staat. Die heeft pas nog een half miljoen weggegeven!’ En dan bestelde zo iemand gauw een foto.
Wat de verslaggevers betreft - die kwamen vaak niet eens. Die bleven in de kroeg zitten, en belden mij op, want wie er onder de belangstellenden vielen op te merken, dat konden ze net zo goed van mij even vernemen. Het waren aardige heren - alleen die ene mocht ik niet. Die deed uit de hoogte. Tegen mij, die van de waarlijk hooggeplaatsten niets dan beminnelijke eenvoud ondervond. Toen ben ik die vent, als hij opbelde, een gezant te veel en een burgemeester te weinig gaan geven. Hij is trouwens niet lang journalist geweest.
En toch kan men er nooit peil op trekken. Ik bedoel dit - op een avond ten bate van Liefdadigheid naar Vermogen met uitsluitend welopgevoede mensen uit de gegoede stand, staat men opeens voor raadsels. Een heer in onberispelijke kleding, van wie men echt niet kon zeggen dat hij niet van goeie komaf was, en die van te voren keurig had zitten glimlachen en converseren, stond ineens op en riep: ‘Wel verdomme, het is hier een afzettersbende!’
Begrijpt u? Schrik en ontsteltenis bij de dames! Consternatie! Schandaal! Hier dient uiteraard onmiddellijk te wor-