| |
| |
| |
Opa en de Spanjolen
‘In 1959 stierf mijn vrouw. Grotere pech bestaat niet. En we woonden pas drie jaar in dit huis. Wèl altijd in Gorkum gewoond hoor, al ben ik oorspronkelijk er eentje van Papendrecht. Ik ben nog machinist geweest, op het stoomgemaal hier verderop.
Maar als je alleen in het huis blijft zitten... Ik heb een bromfiets gekocht, en ik ben naar Spanje gereden, want ik ga op mijn zevenenzestigste dat hele eind niet trappen.
Even voorbij Barcelona krijg je een woud. Ik reed tegen de helling op in de eerste versnelling, dus ik had nauwelijks gang, al was het een race-brommer - zo een met een buddyseat. En ik had veel geld bij me gestoken. Zestienhonderd gulden. Ik was niet van plan gauw terug te gaan, omdat ik niet wist wat ik in het huis moest. Daarom had ik ook nog vrijwel niets uitgegeven, want als het geld op is moet je terug, en nou wist ik in Frankrijk een neef van me, die als machinist op een rotsbreker zit in Porte Boek - ik weet niet hoe je dat spelt, maar daar kon ik logeren.
Ik reed dus achter Barcelona tegen die helling op, en ik stond bijna stil, omdat het daar zo steil toe gaat - en ineens springen die twee Spanjolen uit de struiken. Typisch struikrovers hè. Ze pakten me beet - rustig hoor - ze zagen wel dat ik een ouwe man was. Die ene maakte nog een beetje steekbewegingen met een mes, maar meer voor de vorm. Mijn tas namen ze, en mijn portefeuille met die zestienhonderd gulden - voor de racebrommer hadden ze geen belangstelling, maar wat moet je daar ook mee in zo'n woud. Ik meteen keren natuurlijk, en met een rotgang van die steilte af naar de consul in Barcelona. Ene Rademakers. Een heel dikke consul. Hij gaf me meteen drieduizend pesetas zo uit zijn zak, zonder me een papiertje te laten tekenen, terwijl hij me nooit had gezien, en dat is toch maar even honderdtachtig gulden.
Nou hoefde ik in dat pension niet gek veel te betalen, en die kastelein zei ook: ‘Een mooie boel - jij zal wel nooit meer naar Spanje willen, opa, neem nog een cognacje van
| |
| |
me!’ En een van de jongens aan de bar zei: ‘Bij ons in Spanje is de opa het hoofd van de hele familie hoor opa, weet je dat wel? Die kan doen wat ie wil! Een opa is hier een heerser!’
Nou zal dat niet helemaal waar zijn, maar om iets terug te doen, zei ik dat ik natuurlijk het volgend jaar terug zou komen, en twee dagen later krijg ik te horen, dat die struikrovers mijn tas met papieren in de brievenbus hebben gegooid, en de consul zei ook: ‘Je mag van geluk spreken, Donker, want jou krijg ik wel zonder papieren naar Holland terug, daar ben ik niet bang voor, maar je brommer - daar zijn ze hier lastig in!’
Thuis bleek me broer het ziekenhuis in te moeten voor een maagoperatie, en de kinderen gaan op het bezoekuur in de middag, dus ik denk: ‘Ik ga in het avonduur kijken hoe ie d'r bij ligt, dan houdt ie een beetje aanspraak op alle uren.’ Ik pak de race-brommer, en vlak voor de brug maak ik een smak. Een gebroken heup. Mooi voor twee maanden ziekenhuis plus de rest van de ellende, maar ik lag nog op straat te wachten op de ziekenauto, en er komt een buurman van me langs, dus ik zeg: ‘Breng jij me brommer even terug naar die zaak - weet je wel? 't Is hier tòch vlakbij - om de hoek - daar heb ik hem gekocht een week of wat geleden.’
Nou zeiden de dokter en de zuster in dat ziekenhuis ook: ‘Dat wordt nu verder jezelf in acht nemen hoor, maar het is onzin dat je niet zou kunnen leren, je op krukken te bewegen zonder hulp van anderen.’ - Daar was ik alleréérst bang voor hè - ik ben alleen. Maar ze hadden het nog niet gezegd, of ik bedacht dat ze gek waren. Ik kon immers niet meer thuis zitten?
Ik heb meteen die buurman laten weten, dat ze bij die zaak de brommer zeer zeker niet konden terugkopen voor een zacht prijsje, en gelukkig begreep onze huisdokter beter hoe ik me voelde, want toen ik twee maanden later thuis werd bezorgd, kwam hij naar me kijken, en hij zei alleen maar: ‘Over veertien dagen kom je bij me voor controle, Donker, en je begrijpt zeker wel hoe hè? Lopend! Als ik jou met een taxi zien komen, stuur ik je meteen terug!’
't Is wel moeilijk hoor. Eerst een hele tijd op die krukken. En dan dat eindeloze oefenen thuis. Het houdt je bezig, dat wel. Maar de race-brommer heb ik toch moeten verkopen, want ik kan weer alles, maar me been over die buddyseat
| |
| |
slingeren... ik heb een ander model gekocht, en die Spanjolendokter zei: ‘Dat u nou ineens weer kreupel loopt, moet u niet gek vinden.’ Ja, dat komt omdat Fors zei, toen ik in Spanje ineens weer begon te kreupelen: ‘Ik weet een heel goeie dokter - daar moet jij even heen.’
De Spanjolen heten heus niet allemaal Gonzales of zo. Ik ken er zelfs een, die heet gewoon Bosch, maar dat spreken ze dan uit als ‘Boske’. Fors is een vrachtrijder. Hij had eerst die wrakke eentonner, maar nou heeft ie die ouwe Ford gekocht, en daar zet ie een Diesel in. 't Is een tweeënhalftonner. Hij zegt tegen me: ‘Dan kan ik tenminste es vijf ton laden.’ Wat dat betreft is de Spanjool niet gauw iets te dol, daarom kan het daar allemaal een beetje goedkoper. Dat is te zeggen - en dat zèg ik ook tegen de vrouw van Fors: ‘De eieren zijn hier anders duurder dan in Holland.’ Zij zegt: ‘Wat een kunst, opa, het zijn Hollandse eieren, en de vrachtrijder moet ook leven hoor!’
Die dokter van Fors was een geleerde. Nou zal Fors ook wel weten naar wie hij me stuurt, maar evengoed. Ik heb letterlijk onthouden wat die dokter zei, en het blijkt telkens weer helemaal waar. Ik ben trouwens goed in onthouden. Daarom klets ik tegenwoordig een eind weg met de Spanjolen, al houd ik nog steeds mijn woordenboek bij de hand, want als ik een woord niet versta, dan zoek ik het meteen op, maar het komt niet vaak voor dat ik dan later nog es naar dat woord moet zoeken.
In het begin was het sukkelen natuurlijk, en die dokter heeft na elk woord zitten wachten tot ik het had opgezocht, maar toen wist ik het dan ook voor altijd. Hij zei: ‘Meneer Donker, als u ineens weer gaat kreupelen, dan moet u daar niet te hard van schrikken. Zelf heb ik een auto-ongeluk gehad, en ik heb het ook. Mijn persoonlijke ervaring is echter, dat het geen terugkeer hoeft te zijn van de invaliditeit, maar dat de inderdaad periodieke terugkerende pijn, die u herkent uit de tijd toen u invalide was, u doet terugvallen in de oude gewoonte. Ik zal u pillen geven tegen de pijn, en dan moet u zelf meewerken, door u te verzetten tegen dat terugvallen.’ - Knap hè? Ik zeg: ‘Dokter, wat ben ik u schuldig?’ Hij zegt: ‘Niks.’ Ik zeg: ‘Dokter, ik ben verzekerd hoor.’ Hij zegt: ‘We hebben er gewoon allebei een vriend bij gekregen, meneer Donker.’
Nou had ik dat al hier in Holland liggen bedenken, in het
| |
| |
ziekenhuis met me gebroken heup - dat het onzin is, het op dat Spanje te schuiven. - O nee? Als je hier in Holland je rug laat zien, leggen ze zeker géén knuppel in je nek? Wat staat er dan telkens in de krant? Meneer, gebeuren doet het overal - het is gewoon een tref. En ik zal u wat anders vertellen - als het me in Holland had getroffen, dan hadden ze me tas met de papieren van de dijk af de rivier in gemikt. En nou zal u denken: ‘Ja maar die Spanjolen’... Nee meneer! Ik zal niet zeggen, dat alle Spanjolen die geld stelen, je papieren terugbezorgen, maar ze komen wel makkelijker op het idee.
Ik persoonlijk rij er in vier dagen heen, maar dan zit daar wel die dag van zevenhonderd kilometer bij, van Tournes naar Mont Perlet - 's morgens acht uur starten, en 's avonds half negen aankomen. Dan ben je wel een beetje moe, maar verder zeggen me die afstanden niet zo veel. Lyon moet je mijden, want al die hobbelkeien daar - dat kan nooit goed zijn voor de brommer. Even voor Lyon kan je de route 86 pakken. - 't Is maar dertig kilometer om.
En dan krijg je in de loop der jaren steeds meer vrienden - in Chalon sur Marne kan ik afstappen bij een huisschilder, die het fijn vindt als ik kom logeren, want hij is dan wel in het buitenland gaan werken - dat doen veel Spanjolen - maar hij verstaat die Fransozen niet, dus hij is blij met mijn aanspraak, en ik spaar me hotel uit. Ik krijg die mensen ook wel hier. De zus en de dochter van Fors heb ik Amsterdam laten zien, en Rotterdam, en Heusden.
En in Perpignan slaap ik bij die monteur in de schuur op mijn eigen luchtmatras, want in de bedden heeft ie kinderen. Ik ken hem, omdat die eerste keer dat ik naar Spanje ging, in Perpignan er iets met me brommer was. Dat heeft hij toen verholpen, en hij wou niet dat ik betaalde, en tenslotte ben ik blijven logeren. Nou is hier wel tegen me gezegd: ‘Zo doen die Spanjolen tegen een buitenlander om een nette indruk te maken, want mekaar snijen ze de strot af - dat willen ze niet weten.’
Maar zo is het niet. Je merkt het als je te eten wordt gevraagd bij een Spanjolenfamilie. Dat gaat niet op de manier van: ‘Nou moet jij heel blij zijn dat jij wat krijgt.’ Nee, dat gaat van: ‘Nou heb ik reuzelol, want jij komt bij mij eten!’ Weet u wat ze eten? Een stuk brood met een tomaat er op, en een scheut olie er over heen. Da's lekker.
Arm zijn ze niet. Je vraagt er die mensen niet naar, omdat
| |
| |
je niet onbescheiden wilt zijn, maar het kan niet, want je hoort ze er nooit over tobben. Toen Fors zijn zuster hier was, heb ik er eens in het algemeen naar gevraagd, en ze zei meteen: ‘Nee, arm zijn ze niet bij ons, maar weet je wat het wèl is? Jullie zijn hier allemaal rijk. Neem jou. Jij bent toch ook gewoon van 't werkvolk!’
Dat is zo. Ik mag helemaal niet klagen, want ik heb A.O.W. en ik heb geplakt ook, en dan krijg ik nog wat van Defensie, omdat ik mobilisatieslachtoffer ben geweest van 14-18, en dan krijg ik van die jaren op het stoomgemaal nog een paar tientjes in de maand van het Waterschap, en dat telt allemaal aan. Ik heb er wel voor moeten lopen natuurlijk, want cadeau geven ze niks, en het Waterschap - hahaha het Waterschap! Ik was machinist op dat ouwe stoomgemaal, en het betaalde slecht, maar je kreeg ook recht van vissen, en er zit daar veel paling. Ik wou er nog een fietsenzaakje beginnen, maar dat mocht toen ineens niet. ‘We gaan geen winkeltje maken van ons stoomgemaal!’ zeiden ze.
Sindsdien zat het niet zo goed meer tussen mij en het Waterschap, en toen er een stuk van die ouwe stoomketel sprong, zijn ze meteen overgegaan op olie - met een motor - da's makkelijker, dat kan de stoker ook beheren, dus schopten ze mij de laan uit. Maar nou was net even tevoren de Ambtenarenwet aangenomen, en omdat ik mijn mobilisatietijd mee mocht tellen kwam ik precies aan achtenhalf dienstjaar hahaha - ze moesten me nog drie jaar wachtgeld uitbetalen. Ze konden me wel vergif geven!
In Spanje kost ik helemaal niks. Nou ben ik daar niet meer in dat pension waar ik de eerste keer was, omdat de huiseigenaar kon verkopen voor twee miljoen pesetas aan iemand die een hotel wou beginnen, en die oude mevrouw kon vierhonderdduizend pesetas van hem krijgen als ze d'r uit ging. Da's een mooi geldje. Iedereen is daar in Spanje trouwens aan het bouwen en vernieuwen vanwege de toeristen, waarvan er elk jaar meer schijnen te komen, en de kastelein die dacht dat ik wel nooit meer terug zou komen vanwege die beroving, is eigenlijk ook hotelier, en met al dat vernieuwen overal, wil hij ook wat nieuws - hij heeft nou een tolk. Dat ben ik - voor kost en inwoning. Overigens ben ik altijd iemand geweest, die alles aanpakt wat me voor de handen komt, dus ik zit aardappelen te schillen, en ik sta in te schenken achter de bar, en ik doe boodschappen. Zo is het eigenlijk
| |
| |
gebeurd, want ik zou meerijden met de vrachtrijder, en toen zei de baas: ‘Als je toch naar de stad gaat, neem dan even een brief van me mee voor de Guardia Civil.’ Ik geef die brief aan die man, en hij vraagt me te eten.
Ze is een zuster van de vrouw van die man van de Guardia Civil, en ze is weduwe vanwege de Spaanse burgeroorlog, dus ik zeg: ‘Dan heb je zeker ook pensioen van Defensie - net als ik.’ Maar ze zegt: ‘Nee, hij was van de andere kant.’ Ik vraag niet verder, want ze is er vanuit zichzelf stil over. Dat ze nu in huis woont bij iemand van de tegenpartij, is geloof ik niet de oorzaak, omdat je allicht mens blijft als familie onder mekaar - zeker bij de Spanjolen. Maar in die eerste jaren na de burgeroorlog, toen ze nog in Madrid woonde, moet ze genegerd zijn! D'r kind is toen gestorven - aan blindedarmontsteking - dat hóéft toch niet? Ze hebben goeie dokters!
Ik heb er uiteraard meteen Coen van der Lende over aangesproken, omdat die voor de Vara die rubriek heeft ‘Van de Wieg tot het Graf’, dus die weet alles, maar hij zei: ‘'t Is me niet helemaal duidelijk - ik geloof dat ze pas recht krijgt, als ze zes jaar ingezetene is hoor. Weet je wat je doet? Schrijf nauwkeurig op hoe het hele geval ligt, en stuur dat naar de Rijksverzekeringsbank. Het zijn daar keurige mensen, die je precies vertellen wat je te wachten hebt.’
Wanneer ze even oud was als ik, zou ik misschien nog durven gokken, maar ze is amper drieënzestig. En als ze zes jaar... ik ben zeventig. Kan ik garanderen dat ik nog zes jaar leef? Kijk es, ik haal haar uit d'r familie waar ze d'r eigen plaatsje heeft. - Nou zijn we nog niet zo ver hoor. Ik zat eigenlijk net te schrijven naar de Rijksverzekeringsbank toen u binnenkwam, maar ik heb tijd genoeg, want ik ga pas met april weer naar Spanje. Ik moet die Spaanse winters niet. Ze zijn zachter dan de onze, maar dat is er dan ook oorzaak van, dat de Spanjool niet van stoken weet. Dat vindt ie bespottelijk - voor dat beetje kou!
Maar ik kan het net niet hebben, en als ik rillerig word, komt meteen ook weer die pijn in me heup. In oktober voel ik aan me botten dat ik weer achter de kachel moet in Gorkum. Fijn de kamer gloeiend heet stoken. Da's lekker. Dat schrijf ik haar ook. Ik heb net weer een brief terug. U mag wel zien wat er boven staat. ‘Estimado Senor Simon.’ Daar begrijpt u niks van hè? 't Is Spaans. Het betekent: ‘Geachte
| |
| |
meneer Simon.’ Och, - ik geloof - ik heb de liefste vrouw ter wereld gehad, maar dat heeft zij ook gehad met d'r man, dus daarop zullen we niet stuk lopen.
Ze heeft nu ook me dochter geschreven. Ze wist dat ik het er al met me dochter over had gehad. Me dochter is zelfs in Spanje geweest. Dat komt - zij hebben een N.S.U. 500 cc met zijspan, dus ik zeg: ‘Als ik het al in vier dagen rijd, haal je het met die machine van jullie zeker in drie dagen. Dat was belangrijk, omdat ze maar kort vakantie hebben. Bij de Spaanse grens vliegt die motor in brand. Ik wist van niks. Ineens staat ze voor me. En huilen! Erg hè! Zo'n kind - in een wildvreemd land! Ze zegt: “Ik mocht meerijden met een Duitse bus, Wim zit nog bij die puinhoop.” Ik zeg: “Huil maar niet meisje, Wim krijgt van mij een nieuwe.” - Maar nou was dat helaas nog voor dat ik kennis kreeg aan de dame, anders hadden ze mekaar al gekend.
Dat ze me dochter had geschreven, schreef ze mij ook weer, dus ik denk: “Die komt dan wel bij me met die brief, want ze verstaat geen woord Spaans.” Maar ze kwam niet. Ik zeg: “Heb jij een tijdje geleden geen brief gehad?” Zij zegt: “Jawel hoor - een heel lieve brief.” Ik zeg: “Moet jij die dan niet es aan mij laten zien?” Ze zegt: “Nee hoor, dat hoef ik helemaal niet.” Meteen schiet ze in de lach. Nou had ik haar es verteld hoe ik Spaans heb geleerd, met een woordenboek in de hand, en dan maar alles opzoeken wat je hoort. Ze had zelf een woordenboek gekocht, en die hele brief ontcijferd.
En daarom geloof ik ook niet, dat het waar is, dat in Spanje elke opa zo'n heerser is, want hoe zou zij dan kunnen weten, dat ze met me dochter moet praten?’
|
|