| |
| |
| |
Christelijk
‘Vanuit mijn auto, rijdend over de Scheveningse Weg, leek het een gewoon herenhuis. Er hing een bord aan de gevel met ‘Te koop’. Ik herinnerde me dat, toen in onze vergadering weer eens ter sprake kwam, dat we geen passende lokaliteit ter beschikking hadden voor onze samenkomsten. De volgende keer dat ik er langs kwam, ben ik gestopt. Maar toen ik die deur open had, bleek achter de herenhuisgevel zich een verwaarloosd gebouw uit te strekken van meer dan honderd meter lang, met dwars daarop een grote roomse kapel. Het was een klooster waar, zoals ik later hoorde, tot voor kort driehonderd nonnen hadden gewoond. En onze Scheveningse vergadering is een heel kleine.
Wij zijn een plaatselijke afdeling van de ‘vergadering van gelovigen’. U mag dat wel met hoofdletters schrijven, maar we heten zo, omdat we eigenlijk niet een officiële naam willen, al blijkt het nodig dat men ons aanduidt. We kennen geen kinderdoop, en we hebben geen predikanten - laat staan een hiërarchie - we erkennen in elkander slechts broeders en zusters - de nadruk ligt bij ons op de persoonlijke verantwoordelijkheid van ieder mens voor de eigen godsdienstbeleving - eigenlijk dekken deze termen niet de inhoud van onze geloofswaarden, maar ik zie in, dat ik in u een buitenstaander als gesprekspartner heb, en de formuleringen, die wij gelovigen onderling hanteren, komen u duistervoor. Maar goed, als op de Scheveningse Weg hoek Kerklaan inderdaad een onopvallend herenhuis had blijken te staan, dan was door mijn activiteit onze Scheveningse vergadering misschien aan een geschikte lokaliteit geholpen. Ik had dan op een weinig spectaculaire manier het instrument van Gods Wil kunnen zijn. - Dat is de redenering waar ik moeite mee heb gehad, want nu dit niet het geval was - heeft God toegestaan dat ik de verkeerde deur openmaakte? Ik ben accountant, en mijn specialiteit is de reorganisatie van bedrijven. Waarom moet juist ik dat sombere spookhuis betreden? Juist ik kom daar op ideeën.
Mij persoonlijk houden namelijk twee maatschappelijke
| |
| |
aspecten bezig: het bejaardenprobleem en het probleem dat veel protestanten om historisch gegroeide redenen zich hebben afgewend van de kunst. Twee zeer verschillende interessen, vindt u - jawel, maar de combinatie van welke gegevens dan ook, wordt gewettigd door het ontstaan van een exploitatiemogelijkheid. Hier was een gebouw, waar niemand ooit wat mee zou kunnen beginnen, tenzij hij op het idee kwam, een bejaardencentrum te combineren met een cultureel centrum. Ik vroeg mij dus niet geheel zonder reden af, waarom juist ik dat hopeloze samenstel van kamers en zalen had moeten binnenstappen.
Ik ben eerst maar eens met mijn vrouw gaan praten. Je kan wel denken een opdracht van God te hebben, maar het blijft vervelend, dat je met zo'n project in geen jaren meer een minuut vrij zult zijn. En dan is het niet eens zo, dat je een verstaanbaar bericht uit de hemel krijgt, terwijl ik een drukke accountantspraktijk heb. Ik werd voornamelijk een beetje mopperig van de situatie.
Ten slotte heb ik de knoop doorgehakt. Ik zei tegen mijn vrouw: ‘Ik wil een teken uit de hemel, anders begin ik er niet aan.’ Samen hebben we zitten bedenken wat voor teken dat zou moeten zijn. We hebben er dit op gevonden: - als we geen moeilijkheden zouden ondervinden met de bouwvergunningen en de financiering, dan zouden we dat beschouwen als een teken. Dat was dan meteen makkelijk, omdat dit juist twee zeer netelige problemen zijn.
Ik ben begonnen met mijn licht op te gaan steken bij de directeur van ‘de Twickerstraat’. Dat is het meest moderne bejaardencentrum hier in Den Haag. Hij maakte zich meteen twee volle dagen voor me vrij. Ik zat daar eigenlijk weer gewoon mijn vak uit te oefenen, met bijvoorbeeld dagprijsberekeningen voor het eten, en de invloed daarop van een ver gaande automatisering van de keuken, mede in verband met de personeelsbezetting, de medische eisen, de meest efficiënte indeling van het gebouw. Het was fijn werken met die man. Met sommige mensen schiet je zo lekker op. Aan het eind van die twee dagen kende ik alle aspecten van zijn bedrijf - ook de zijns inziens minder geslaagde.
Het bleek er op neer te komen, dat ik niet alleen dat klooster opnieuw moest indelen, maar er moest ook een verdieping bovenop, en de Kerklaan, die langs het hele gebouw loopt, is zo'n smal straatje, dat ik meteen al vermoedde, daar niet in
| |
| |
de hoogte te zullen mogen bouwen. Gelukkig had ik afgesproken, juist op stuk van vergunningen een teken uit de hemel te verwachten, dus als ik hier struikelde, dan hoefde ik niet eens. Die ambtenaar zei meteen dat er geen sprake van kon zijn. Hij vroeg wat ik toch wel van plan was met dat hopeloze gebouw, want hij kende het. We hebben allergenoeglijkst zitten praten over alles en nog wat, en opeens zei hij: ‘Wacht eens, ik heb niet gedacht aan die rare bepaling. Hoe zit dat ook weer? Even opzoeken.’
Die bepaling bleek in te houden; dat in straten, die voor 1876 al bestonden, ongeacht de straatbreedte gebouwd mag worden tot twaalf meter hoogte. De Kerklaan bleek van 1875 te zijn, terwijl mijn tekeningen voorzagen in een hoogte van elf meter vijfennegentig. Van dat jaartal ben ik overigens niet meer zeker, maar ik weet wel, dat het ging om verschillen van één jaar, en van vijf centimeter.
U mag best spreken van een gelukkig toeval, maar zelf kan ik dat moeilijk doen, al zie ik de tactische bezwaren. Kijk eens, wij van de vergadering van gelovigen weten te goed, dat God ons niet indeelt in bijzondere en niet-bijzondere mensen, omdat dit besef juist een van de grondslagen is van onze geloofsbeleving, maar ik zie in, dat wat ik u vertel, bij sommigen een reactie zal verwekken van: ‘Hij denkt dat God speciaal contact opneemt met hèm, de opschepper!’ - Natuurlijk heb ik in zakelijke besprekingen aangaande dit project mijn opdrachten van God niet ter sprake gebracht! Ze zouden gezegd hebben: ‘Die vent is mesjogge!’
Toen ik mijn voorlopige tekeningen klaar had, ben ik eens gaan praten met de eigenaar. De Roomsen bleken toen al te hebben verkocht aan een grote maatschappij in onroerende goederen, maar ik nam niet aan, dat men bij die maatschappij al wist wat er mee aan te vangen, en bovendien had ik de indruk, de financiering van mijn project juist in die contreien te moeten zoeken. Stel eens dat ik dezelfde man, die me het gebouw moet verkopen, er toe krijg de financiering te overwegen. Dan zit je zo lekker te praten, want op hetzelfde ogenblik, dat hij de financiering begint te overwegen, gaat hij belang stellen in een gezonde basis voor de exploitatie, terwijl dat alles te maken heeft met dat ene getalletje dat ik nog niet weet - de koopsom die hij gaat vragen.
Wat voor plannen zo'n man al heeft ten aanzien van dat gebouw - die zullen nooit zozeer zijn aangepast aan de be- | |
| |
staande werkelijkheid van het klooster, als mijn project. Dat is zakelijk altijd aantrekkelijk. En nu wist ik wel wat voor risico ik liep. Ik heb meteen mijn plan compleet met tekeningen en cijfers op tafel gelegd. Hij moet het een leuk project vinden, wil hij het financieren, maar zo'n man is genoeg bij de tijd, om te weten dat aan de hand van mijn berekeningen, het hele plan in een handomdraai is om te werken tot een project, dat veel grotere baten afwerpt, dan de financiering van mijn bedoeling hem kan opleveren.
De eigenaardige bouw van het klooster maakte het namelijk mogelijk, het bejaardencentrum en het zalencomplex als gescheiden eenheden te zien. Mijn plan voorzag in een verlies op de exploitatie van het bejaardencentrum, dat zou worden gedekt door de winst op de exploitatie van het zalencomplex, maar niets garandeerde mij, dat die man niet zou gaan denken: ‘Je wordt bedankt voor de inlichtingen, Hoddenbagh, - ik ga het in eigen beheer doen, maar dan met dure verzorgingsflats!’ Ten slotte ligt het klooster maar een paar honderd meter van zee. - Enfin, ik heb een uur met hem gepraat, en toen zei hij: ‘Goed, laten we het maar zo doen.’ Hij heeft verkocht voor een schappelijk prijsje, maar dat noem ik u niet. U kunt wel het totaalbedrag van de financiering krijgen, waar dus de koopsom bij inbegrepen is, en de verbouwing en de inrichting.
Dat is dan iets meer dan twee miljoen. Op het ogenblik staan we op de bouw met negentig man de laatste hand er aan te leggen, want ik wil begin volgende maand draaien. Dan zijn we ongeveer een jaar bezig. Toen ik de financiering voor mekaar had, heb ik er meteen de looppas ingezet, maar het is wèl een enerverend jaar geweest. Zo'n project hangt aaneen van duizend en een beslissinkjes die stuk voor stuk het leven gaan beïnvloeden van misschien wel generaties oude mensen. Oorspronkelijk ben ik uitgegaan van mijn bewogenheid met de tragiek van de bejaarden uit onze eigen kring, die juist op een leeftijd, dat ze minder plooibaar zijn dan ooit, in protestantse rusthuizen terechtkomen, waar de autoriteit van de dominee algemeen aanvaard is. Die dominee is vast een goeie man hoor, maar het gaat er om, dat onze mensen het verschijnsel zelf van de beroepspredikant als verwerpelijk zien.
Maar als je zo'n project dan aanpakt, krijg je de schrik te pakken, en je denkt: ‘Laat ik liever zorgen dat ze een góéd
| |
| |
huis krijgen!’ En dan krijg je telkens nieuwe ideeën. Ik ben uitgegaan van de tegenwoordig algemeen aanvaarde opvatting, dat zo'n centrum moet bestaan uit allemaal zelfstandige woninkjes, al zijn alle verzorgingsfaciliteiten gecentraliseerd en hebben ze wel trefpunten, zoals de recreatiezaal. Op een bepaald ogenblik denk ik ineens: ‘Een telefoon! Waarom krijgen ze niet allemaal een telefoon met een eigen nummer, zodat ze rechtstreeks de kinderen kunnen bellen? Ze komen hier toch al met het idee, dat ze nu worden opgeborgen, en van iedereen verlaten zijn!’ - Dan ga ik naar de P.T.T. en onderwijl loop ik te denken: ‘Wat? geen urgentie? Dit is even urgent als telefoon voor zakenmensen!’ Zo loop ik me kwaad te maken, en tegen de tijd dat ik bij die P.T.T. man ben, sta ik lekker onder stoom. Dan zal je net zien, dat je een ambtenaar treft, die meteen zegt: ‘Natuurlijk meneer, dat vind ik ook, die ouwe mensen moeten telefoon hebben!’
Ik werk het liefst met een prijs per woninkje, waarbij alles is inbegrepen, maar je bedenkt in tweede instantie, dat je vast ook mensen krijgt, die een telefoon eng vinden, en helemaal niet op willen bellen, en dan staat dat ding daar geld te kosten. Ik heb ten slotte besloten, dat ze het zelf moeten aanvragen en betalen, maar de telefoonleidingen zijn door het hele centrum aangelegd. Uiteindelijk hangt zo'n project helemaal aan mekaar van dingen netjes regelen, en eigenlijk heb ik maar één ogenblik gekend, dat het ging lijken op iets anders dan gewoon zaken doen - ik bedoel - u kent de romantische opvatting van ‘mensen helpen’, waar een stuk blijde ervaring in steekt van je eigen kracht, ook al ben je overtuigd, die aan God te danken.
Dat ene ogenblik kwam, met die twee aanvragen van oude mensen, die niet wisten waar ze naar toe moesten, en die onkerkelijk waren. Ik heb toen gezegd: ‘Ja hoor, die mogen er ook in.’ Zo'n ogenblik is meteen voorbij, want het volgende moment is er al geen speld meer tussen te krijgen. Dan is er een wachtlijst - mensen van onze vergadering genieten de voorkeur - alles gaat zoals het behoort. - Maar midden in alle tegenslagen met de bouw, en alle onvoorziene omstandigheden links en rechts, heb ik mijn financier eens gevraagd, waarom hij die middag eigenlijk meteen met me in zee was gegaan. Hij zei: ‘Heb je dat dan niet gemerkt? Ik had er helemaal geen zin in, want dat christelijke - ik ben er niet tegen hoor - maar je krijgt dat geharrewar met kerk- | |
| |
besturen - maar toen bleek ineens dat jij het alleen deed, en met jou kon ik zaken doen - dat zag ik zó!’
Tja, de vergadering van gelovigen bleek namelijk voor een groot deel afwijzend te staan tegenover elke vorm van organisatie. Persoonlijk ben ik uiteraard van mening, dat organisatie niet zonder meer uit den boze is. Mijn beroep heeft alles te maken met organisatie.
Maar de broeders zeggen: ‘Wanneer wij als vergadering van gelovigen een bejaardencentrum oprichten, dan betekent dit, dat een aantal broeders en zusters in het bestuur zitting zullen moeten nemen, en dan heb je al het begin van een hiërarchie - van ambten!’ Dit is volgens mij niet juist geredeneerd. Wij beleven ons geloof vergaderend als gelijken onder de Heilige Geest, maar dit hoeft niet te betekenen dat... enfin, ik ga liever niet uitvoerig in op deze meningsverschillen, en de broeders hebben evenzeer recht op hun mening als ik op de mijne. - Intussen zag ik wel in, dat ik het zelf moest doen, en de vorm van een particuliere onderneming diende te kiezen.
Ik wijs u nog eens met nadruk op het particuliere karakter van mijn onderneming, omdat het als winstgevend geprojecteerde onderdeel ervan in het culturele vlak ligt. Het blijkt dat mijn gedachtengang in dezen vele broeders, vooral in onze provinciale vergaderingen, met zorg vervult. Zij wijzen samen met andere orthodox-protestantse groepen in het bijzonder de toneel- en filmkunst in haar geheel af, en vragen: ‘Is broeder Hoddenbagh niet op de verkeerde weg? - op dezelfde manier als ik mij heb afgevraagd, of niet zij op de verkeerde weg zijn, maar in elk geval voelen zij zich beledigd en verward, als absusievelijk in een krant komt te staan, dat mijn initiatief is uitgegaan van de vergadering van gelovigen.
Overigens ben ik van mening dat kunst een menselijke mogelijkheid is, die men inderdaad strikt individueel beleeft - zeker als kunstenaar, maar het lijkt mij toch niet goed mogelijk, om op dit ogenblik bijvoorbeeld een waardevol protestants toneelstuk te schrijven, omdat hier wat de toneelkunst betreft, geen protestantse sfeer is, waarin zo'n toneelstuk zou kunnen ontstaan. Men heeft zich immers afgewend? Men zal nu moeten beginnen met zich af te vragen, of er buiten onze sfeer geen toneelstukken zijn ontstaan, die voor ons aanvaardbaar zijn. - Och nee, zelf ben ik helemaal niet zo'n “fervente kunstgebruiker” zoals u dat belieft te noemen.
| |
| |
Aan elk probleem waar ik op stuit, interesseert mij voornamelijk de organisatorische kant, en dan kom je doorredenerend tot onverwachte gevolgtrekkingen.
Een daarvan is, dat ik als organisator niet veel meer kan doen aan het helpen ontstaan van een sfeer waarin een voor ons aanvaardbare kunst kan opbloeien, dan het beschikbaar stellen van mijn zalencomplex. Ik heb nu opgericht het Christelijk Cultureel Centrum. Een artistieke directie heb ik gevonden in de heren J.A. de Vries en J. de Waart, en ik heb een stichtingsbestuur samengesteld, waarin zijn vertegenwoordigd de orthodoxe stromingen, die wel de gevaren zien, maar toch niet negatief staan tegenover mijn plannen. Vervolgens heb ik me gedistantieerd. Zij moeten het onder mekaar uitmaken. Ik ben alleen beschikbaar als eigenaar van een zalencomplex, die hun een soort basis biedt voor hun activiteiten. Dat lijkt me de enige juiste positie voor mij, want ik moet een bejaardencentrum rendabel maken.
Ik heb geen reden te twijfelen aan het slagen van mijn opzet, want uit alle protestantse kringen zijn mensen naar voren gekomen. Hetzelfde is gebeurd met mijn bejaardencentrum. Toen ik er aan begon zei iemand: “Maar als je klaar bent, heb je alleen een mooi gebouw! Je moet niet denken dat je ooit personeel krijgt, daar zitten alle bejaardencentra om te springen!” - Ik heb geen advertentie gezet, maar ik had de personeelsbezetting voltallig bijeen, al voor ik kon gaan draaien. Dat komt door het rumoer in eigen kring. Dit doet de mensen die tegen je zijn te hoop lopen, maar ook de mensen die voor je zijn. - En in je personeel - of liever in die hele verzorging van bejaarden - daar zitten je kosten hoor - want wat ze verwonen - och, dat kost óók geld natuurlijk - maar een bejaardencentrum dat er van uitgaat de mensen te verzorgen tot aan hun dood, heeft een ziekenafdeling nodig met een capaciteit van tien procent van de totale bejaardenbevolking, en die heb ik - voltallig bemand met gediplomeerd personeel.
En dan is de bouw tòch vrij luxueus opgezet, met bijvoorbeeld die grote recreatiezaal - ja vooral die zaal ga ik langzamerhand luxueus vinden. Omdat ik nu zalenexploitant ben geworden, denk ik telkens: “Tjonge jonge, wat een mooie zaal krijgen die ouwe mensen.” Denkt u overigens niet, dat de luxueuze opzet minder draagkrachtige bejaarden uitsluit. Bijna eenderde van de totale bevolking zal bestaan uit men- | |
| |
sen, die hier met steun van de gemeente komen te wonen. Ik wist tevoren wat de verschillende instanties van Sociale Zaken een aanvaardbare prijs vinden om bij te passen, dus heb ik daarmee in mijn calculaties rekening gehouden.
Ik maak mij geen zorgen over de exploitatie van het zalencomplex. In de eerste plaats blijkt het zo geschikt voor congressen, dat ik er meteen een logeergelegenheid voor honderd personen bij heb gebouwd - eventueel met volledig pension, want ik heb tòch die keuken. Ik zit vlak bij het Kurhaus, en dat heeft accommodatie voor monstercongressen, maar die plegen zich op te splitsen in kleinere werkvergaderingen, en dan komen ze bij mij. Los daarvan heb je kleinere congressen - jeugdcongressen bijvoorbeeld - och meneer, ze komen nu al bij me bespreken, terwijl ik nog sta te stucadoren! En ik weet dat Den Haag een groot congresgebouw heeft geprojecteerd, maar het is voor mij de vraag, of dat veel verandering in mijn positie zal brengen, tenzij ten goede. Daarom - ik kan u wel een boekje meegeven met mijn prijzen, maar daar staan nog die grote reducties in voor vaste zaalhuurders, en ik weet niet of ik die wel handhaaf.
De exploitatie van mijn zalencomplex blijkt niet te staan of te vallen met de vraag of het Christelijke Cultureel Centrum zal slagen, en zo is het goed, want het C.C.C. heeft recht van bestaan los van commerciële overwegingen. Overigens geloof ik, dat juist in de protestants-christelijke sfeer de cultuur niet armlastig hoeft te zijn, want daar is het iets nieuws, en de tijd is er rijp voor, - ik merk het aan de reacties - men heeft zo zijn gedachten, maar men zal komen. Ik heb voor de volgende maand een serie prachtige openingsprogramma's met Jules de Corte, George van Renesse, Anette de la Bije, Rijk de Gooyer, Peronne Hosang - en dan die film met Ingrid Bergman - ik zal u een lijst geven, want ik vergeet natuurlijk allerlei namen, omdat ik maar organisator ben.
Ik ben benieuwd naar de eerste concerten in die vroegere Roomse kapel. Je kan van die Roomsen zeggen wat je wil, maar ze wisten van bouwen. Ik heb er akoestische adviseurs bij gehaald, maar die zeiden: “Als dit je concertzaal wordt - er zo min mogelijk aan veranderen!” Overigens niets slechts van die Roomsen als mensen! Wat u rondom mijn gebouw ziet, dat zijn allemaal Roomse instellingen. En dan staan ze wel voor de ramen te kijken en te rekenen, en ze hebben gezegd: “We hadden het nooit uit handen moeten geven!”
| |
| |
Maar daar zijn ze niet vervelend onder, want dan vraag ik of ik over hun erf mag met de bouwmaterialen en dan zeggen ze: “Dat mag wel hoor meneer.”
Of ik aan dit project zelf ga verdienen? Ik hoop van wel. Ik ben thans verantwoordelijk voor de ongestoorde levensavond van de eerste vijfentachtig gecontracteerde bejaarden - voor de rente en aflossing van twee miljoen gulden - en voor de bestaanszekerheid van twintig man personeel. Tussen verlies en winst ligt geen niemandsland - slechts een imaginaire streep. Verlies kan ik niet riskeren. Wat is er overigens tegen winst?’
|
|