| |
| |
| |
Het nieuwe gebouw
‘Mijn omzet? Die loopt langzamerhand in de miljoenen en nog eens miljoenen liters olie per stookseizoen, maar daar ga ik u geen nauwkeurige getallen van geven. Waarom weet ik eigenlijk niet. - Loopt u even mee?
Die pomp kan duizend liter per minuut omhoog brengen, en dat apparaat vult achtentwintig vijftienliterbussen per minuut. - Die machine daar kan hetzelfde aantal bussen per minuut schoon spuiten onder hoge druk. Hij doet het met dezelfde soort olie als die we verkopen - da's de enige afdoende oplossing. Kijk.
Aan die kant van mijn gebouw zetten de jongens van de binnenkomende auto's de lege bussen op de transportband, en als ze dan omgereden zijn, komen de bussen al schoon en vol aan de andere kant van mijn gebouw van de band af. Ik kan de boel wel even laten draaien...
Nu vallen de bussen op dat punt van de band, omdat daar een man hoort te staan, die ze overzet. Het is te automatiseren, maar da's nog niet nodig. Goed, ik zal u de kantoren laten zien.
Daar achter is de spuiterij... de reparatiewerkplaats, och... dat gelooft u wel. - Hier zit de administratie. Op die stoeltjes zitten h.b.s.-ers. Als u overdag komt, kan u ze zien zitten.
Wilt u die struik hebben? Die staat er toch nog fris bij? We stikken in de bloemen. Op de receptie al, heb ik mensen die weggingen zo'n mooie bos in de armen gedrukt, maar daar moest ik mee ophouden van Joop.
Da's mijn zoon. Je hebt niet in de gaten, dat je ze hun eigen bloemen weer meegeeft. Ik zal eens kijken of er hier of daar een fles is blijven staan van 't feest. We hebben tòch het hele gebouw voor onszelf. - Hindert het rinkelen van die telefoon u? Ik kan die deur achter in de gang wel even dicht doen...
Dat hier op zaterdagavond de telefoon gaat, moet u niet vreemd vinden. Mensen zijn zelfs niet te vervelend, om je op
| |
| |
zondagochtend om vier uur uit je bed te bellen. Hier boven op mijn zaak heb ik nog een woning laten bouwen. Dat ging in een moeite door. Mooie woning. Prachtig uitzicht over de haven. Een van 't personeel woont daar nu. Jan wou er niet aan. Da's me andere zoon.
En dit is de bedrijfskantine. - Ah, sherry. Lijkt u dat? Die fruitmanden moeten ook nodig worden meegenomen - zie je dat zeg! Die appel ligt te rotten!
Jan zei: ‘Als ik daar ga wonen, bellen jullie elke nacht vier keer op, om te zeggen: ‘Jij woont daar tòch, kan je niet even...’
Da's op één na zijn langste toespraak geweest. Zijn langste laten we hem thuis nog wel es ten beste geven. Jan? Die kan je meteen op de kast krijgen, door te zeggen: ‘Da's waar ook, er heeft iemand opgebeld, of je vanavond nog even... Ze zitten daar in de kou met een zieke.’ Op zo'n boodschap heeft hij ècht eens diep in de nacht bussen staan vullen en inladen. Op dat adres zat een beschonken gezelschap, en die kerel zegt: ‘Zo, ben je er tòch ingetrapt?’ - Ze hadden daar niet eens oliestookverwarming. - Hé, wat is dat? Het menu van het feestdiner! Consommé aux Cheveux d'Ange... Weet u wat dat is? Soep. - Goeie soep!
Dat verzint Joop. Die heeft scholen gehad. Niet dat het alles is, al heb ik dat wel gedacht, omdat ik zelf van de lagere school naar een baas moest. Joop is... Joop is commercieel...
Neem Jan. Die is technisch. Die zet bij dat stel beschonken feestgangers de bussen neer, en presenteert de rekening, die ze natuurlijk betalen, en hij denkt dat ie commercieel heeft gedaan.
Joop is ècht commercieel. Maar die was metéén vertrokken met bussen en al! - Dat bloemstukje zal ik nooit weg doen. ‘Van je broer en je schoonzus.’ Jawel! Maar niet zelf komen op de officiële opening!
Zo is Jan ook. Die had graag een tientje gegeven als ie er niet bij had hoeven zijn. Me broer is óók technisch. Door mijn hele familie loopt een technische streep. Me oom bijvoorbeeld had het.
En ze hebben allemaal het zelfde van: geen geklets an me kop - in een rustig hoekje jofel iets goed voor mekaar prutsen, en niks te maken hebben met mensen die je niet kent. - Me oom? Die stond het te maken in zijn werkplaatsje, en als
| |
| |
ik van de bouw kwam, waar ik timmermansleerling was, dan ging ik voor hem verkopen. Maar dan kwamen de klanten overdag op de werkplaats om te vragen hoe of wat, en dan wou ie wel een tientje geven, als ze opdonderden.
Die familietrek is mij niet helemaal vreemd. In de twintiger jaren werd ik werkeloos door al die wilde stakingen in de bouw, en toen ben ik met een petroleumkarretje gaan venten langs de huizen. Tweehonderd liter op een handkar van vijfendertig centen huur. Vier gulden per dag kon je er aan overhouden. Een hoop mensen kookten toen nog op een oliestelletje, en zo'n vijfentwintig gulden in de week - ik ben er op getrouwd. Maar wat hèb ik me lopen schamen! Dan sta je an te bellen, en meteen begint er een hond te blaffen of ie een dief ruikt!
Nou lag dat bij mij enigszins anders dan bij me zoon Jan, hoewel - ik wist toen ook nog niet wat ‘commercieel’ was. Com-mer-cieel begrijpt u? Ik wist het niet. Ze hadden het ons verkeerd uitgelegd. Kijk es, mijn vader was een van de eerste S.D.A.P.-ers in Brabant. - Jazeker! We zijn letterlijk weggepest uit Breda. Vraagt u maar eens aan oude socialistische voormannen wie Franciscus de Winter was. Daarom kon ik het ook op de bouw niet uithouden, want wij geloofden niet in wild er op los staken. Ik ben ook meteen de petroleumventers gaan organiseren. DES heette onze bond. Door Eendracht Sterk.
Maar ik ben altijd goed katholiek gebleven. Jazeker! Ik laat me niet de kerk uit pesten door die zwartrokken. Ik heb respect voor hen in de uitoefening van hun bediening hoor...
Weet u wat vreselijk volk is? Franciscanen! Proost! Een enkel drankje mag ik nog graag drinken, maar met roken ben ik opgehouden. Dat komt omdat we in de Tweede Jacob van Campen zaten. Ik had daar twee tanks van ieder achtduizend liter in de grond laten zakken, maar de zaken namen zo'n vlucht, dat die tanks niet es één maal in de week - nee, een paar keer per dag moesten ze worden gevuld! - Hier bij me nieuwe gebouw heb ik er een paar van elk honderdduizend liter laten verzinken. Maar de Jacob van Campen is een volkrijke buurt, en de brandweer stond er zorgelijk naar te kijken, dus ik ga weer es in het bedrijf staan bulken van: ‘De eerste de beste die ik hier zie roken, schop ik met een grote boog de straat op!’ En de jongens komen verheugd om
| |
| |
me heen staan. Ik draai me om, en één tikt me op de schouder en zegt: ‘Je mag hier niet roken, geloof ik.’ Daar heb ik die stampij staan schoppen met een sigaar in me hand! En me gezin woonde boven!
Ik woon nu in Amstelveen. U moet es komen. Alles wat ik zeg is te controleren. Mijn vrouw kon eerst niet wennen. Tegenover ons woont een dokter, en zèlf heb ik óók zo'n lap tuin. Zondags pak ik even de Willibrordus van acht uur, want dat vind ik een jofele kerk, en daarna scharrel ik meteen me tuin in. Dat bloemstuk hier - weet u hoe die bloemen heten? Ik weet dat het chrysanten zijn, omdat het me vanmiddag is verteld. - Tòch haal ik telkens de derde prijs met me tuin! - Hoor - de telefoon weer.
Vreemd klinkt dat - in een gebouw - ergens ver weg. Zal ik die deur toch maar niet even dicht gaan doen? Jawel, het hindert u, want u kijkt telkens op. O, kijk ik zelf telkens het eerst op? Mij hindert het anders beslist niet! - Hier is mijn privékantoor. Ik zit er nooit.
Welnee! Wat moet ik met een privékantoor? Joop zegt dat het moet. Mooi bureau hè? Jaaa, maar dat is dan ook een houtsoortje! En d'r zitten laden in. Daar kan je van alles in doen. Papierrommel en zo. Joop heeft wel gelijk in zulke dingen, want dan komen er mensen voor besprekingen, en die denken: ‘Wat gek dat die kerel met me op de gang gaat staan praten!’
Ik heb hier de laatste tijd zelfs besprekingen met me zoons. Met Joop heb ik het meeste mot. Die jongen begrijpt mij langzamerhand te goed. Dan zit ik wat te verzinnen, en ik roep hem er bij, want je denkt - straks, als ik er niet meer zal zijn... da's niet vandaag of morgen misschien, maar toch - dus ik vertel hem eerlijk wat ik zit te verzinnen, en hij zegt: ‘O, die kwestie - jaja - kijk pa...’ Joop zegt pa. Jan zegt vader.
En dan hebben we een bespreking met de B.P. Da's de leverancier. Een wereldconcern, dus je kan het die mensen niet eens kwalijk nemen, dat ze er een Engels woordje tussendoor gooien, maar later in de auto zeg ik tegen Joop: ‘Wat is eigenlijk public-weetikveel?’ Hij zegt bom er bovenop - dus hij zat er óók aan te denken: ‘Pa, die kerel was mij ook te glad, en toevallig heb ik net een nieuwe cursus Engels in huis gehaald, want mijn school-Engels is niet toereikend.’
Dan zit ik te denken: ‘Wat bedoelt die apekop met “Die
| |
| |
kerel was mij ook te glad.” - Dat kan betekenen: “Dat ie jou te glad is, dat is vanzelfsprekend...”
De rest van de weg heb ik nog een keer lol in me eentje, want HIJ weet niet, dat mensen die mij kennen, en die proberen mij te overdonderen met vreemde woorden - die staan ergens zwak. Zullen we nog een sherry gaan halen?
Als u mijn vrouw spreekt - ze is nu in het huis - stik, het was me vrouw natuurlijk die opbelde! Wacht even - ik kan de telefoon overzetten. Makkelijk hè - je drukt op dat ding, en ineens is de telefoon van ergens ver weg in het gebouw vlak onder je bereik. Ik zal ze thuis even zeggen hoe belangrijk het is, dat ik u even spreek... Hallo? Wil je even tegen moeder zeggen, dat ik eraan kom?
In de Albert Cuyp en de Tweede Jacob van Campen hadden we de zaak aan huis. Als ik nu in me huis kom - en ik zit in me stoel - ik heb drie dochters thuis, en Jan wou niet aan die mooie woning boven op me gebouw, dus woont ie ook in het huis, met een jofele schoondochter en een kleinkind - enfin, de hele avond gebeurt er van alles om me heen, zonder dat ik er op hoef te letten, maar dan ineens de hele troep weg - naar dat kleinkind, of naar een toneelvoorstelling, want ze zijn cultureel - Joop ook - Jan gaat liever vissen - dan hoor ik me vrouw zeggen: “Waar zit jij aan te denken?” Dan zeg ik: “Aan Zaandam.” Daar zat ik aan te denken.
Mijn vrouw is ziek geweest. Vorig jaar met Sinterklaas. Een maagbloeding - dat zijn zenuwen zeggen ze - ik weet het niet, maar je vraagt je af, waarom je het je familie hebt aangedaan. Weet u wat het is? Mijn vrouw...
O ja, dat zat ik te vertellen. Als u mijn vrouw spreekt, dan zegt ze: “Die daar” - en dan wijst ze op Jan - Da's me kind. - Die andere ken ik niet eens. Die is van zijn vader!’
Da's een geintje, maar een feit is - als klein jongetje heb ik Jopie al herkend. Dan liep ik met de kar - ik had toen al een wijk, waar ik iedereen bij naam kende - dan is het niet zo rot meer. Daarom heb ik ook niet zwart verkocht vlak na de oorlog, want dan moet je straks weer ergens aan gaan bellen, waar de hond blaft. - Ik ben ze tòch wel kwijt geraakt hoor - klanten. Aan de affaire met die kacheltjes. - Wat zegt u? In de oorlog?
Toen was er immers geen olie? In de oorlog ben ik bij de stut- en sloopdienst gegaan van Bouw- en Woningtoezicht,
| |
| |
want eigenlijk ben ik timmerman. Meneer Gerritse en meneer Van der Land hadden daar toen al niks meer te vertellen. D'r was een N.S.B.-er tussen geschoven. Maar daar hadden wij geen last van. We hadden een fijn ploegje, en het was hout jatten aan de Weesperstraat. - Dit is het centrale ketelhuis - niet gek veel aan te zien misschien - nou ja, u bent er toch, ik laat u het hele gebouw zien.
Ik ging met zo'n zak hout naar de kok van de gaarkeuken, en ik zei: ‘O nee? Wil jij niet lekker warm zitten vanavond? Dat beetje eten dat jij in die bus van mij schept, dat mist niemand! - Ik had wel dertig kostgangers in die dagen.
Ik heb een hoop vrienden overgehouden aan die oorlog - weet u dat? Sommigen waren heel commercieel. Die moesten ook onderduiken. Als ik nu ergens mee zit, dan zeggen zij: ‘Weet je dat niet? Maar dat is toch zo en zo? En dan doe je dat. En je zorgt dat je dat en dat hebt. En dan kan je...’ Als je er even voor gaat zitten, dan leggen ze het je helemaal uit. En ze groeten je altijd beleefd - grote commerciële mensen. - Dat hebben ze vroeger in de arbeidersbeweging niet verteld!
Die affaire met die kacheltjes was in 1950 - het eerste moderne oliekacheltje dat aan de markt kwam. De kachelhandel wou er niet aan. Toen heeft de importeur die dingen er in willen drukken via de petroleumventers. In Amsterdam hebben ze het meestal over ‘oliemannetjes’ maar ik ben officieel ‘petroleumventers’ blijven zeggen, omdat ik landelijk voorzitter was van Door Eendracht Sterk.
Ik heb dat kacheltje gepredikt - in lezingen voor onze plaatselijke afdelingsvergaderingen - inkoop tachtig gulden, verkoop achtennegentig, maar het ging niet om de winst - het was de tijd van de zeeppoeiers! - Weet u dat niet? Omstreeks 1950 wilden de mensen niet meer op olie koken. Ze zeiden dat het stonk. Het gas kwam er in, en wij petroleumventers wáren er al bijna niet meer. Ik heb toen gezegd in de vergaderingen van Door Eendracht Sterk dat we bleekwater en zeeppoeiers en al die flauwekul meer er bij moesten nemen op de kar. Een ‘huishoudelijk assortiment’ heette dat in vergadertaal.
Het was ook de tijd, dat Jopie mee kwam sjouwen aan de kar als oudste - op zaterdagmiddag als ie niet naar school moest. Dan liet ik hem de ene kant van de straat - maar ik kende die straat zo goed - me bedrijfsleider hier - da's de
| |
| |
zoon van een klant. Ik maakte altijd een praatje met die mevrouw, en zo hoorde ik dat die jongen voor accountant studeerde - goed, ik wist precies dat Jopie elf gulden zeventig achter zijn rug hield, toen ie zei: ‘Hoeveel heb jij dan wel verkocht aan jouw kant?’ Ik loog natuurlijk dat ik barstte tegen dat kind. Nu niet meer. Enfin, ineens komen Bos en Van Dam even mijn kar omgooien! - Er was een meningsverschil in de boezem van de bond, over dat huishoudelijk assortiment, want de jongens wisten nog van 1939, toen de kruideniers ons van de straat hebben geveegd, door een liter olie cadeau te doen bij de boodschappen.
Tòch is dat huishoudelijk assortiment er gekomen. Ze lopen er nu allemaal mee. 't Was goed gezien. Dat kacheltje niet. Daar wilden de jongens óók niet aan. Gelukkig. Weet u wat het was met dat kacheltje? Dat zal ik u zeggen. Het was niet commercieel. En dat wist ik niet.
Als je kachels wilt verkopen, moet je een apparaat hebben. Begrijpt u? Een commercieel apparaat. Je moet niet één soort kachel hebben, maar tien, want het ene huis is het andere niet. En je moet iemand hebben, die kan bepalen of een soort kachel goed is of niet, vóór je hem in de verkoop neemt. Een technisch iemand, die ook achteraf de klachten van de klanten kan verhelpen, maar Jantje was toen nog zo klein.
Jan is goed bij hoor. Maar dan hebben we een bespreking in het privékantoor, en de jongen zegt alleen: ‘Mmmm!’ Da's veel. Drie dagen later komen we mekaar tegen, en hij zegt: ‘Dat kan niet!’ Nou maak ik er een punt van, te onthouden wat we hebben besproken, en dat doet Joop ook, want die hoor ik nooit vragen: ‘Wat bedoel je dan Jan?’ Maar later zie ik Joop weer in een bespreking, en dan zegt ie: ‘Weet je waarom Jan denkt, dat het niet kàn, pa?’
De jongens smoezen onder mekáár!
Hoe die oliekachels er tòch zijn gekomen - dàt zou ik achteraf willen weten, want ik begrijp nu wèl, waarom de kachelwinkeliers er niet aan wilden. - Die mensen zijn commercieel. Dan kan zo'n fabrikant praten als Brugman, maar je hebt allang in de gaten, waar de knoop zit. Hoe komen je afnemers aan olie? Van de petroleumventers? Maar die hebben geen commercieel apparaat. Die oliestookverwarming is in de jaren vijftig als een lawine over de stad gekomen. Je had bij wijze van spreken van vandaag op morgen twintigduizend van die vijftienliterbussen nodig, om je klanten te
| |
| |
kunnen bedienen? Nu heb ik uiteraard een veelvoud van die twintigduizend in omloop, maar ze komen je op vijf gulden per stuk van de vatenfabriek. Da's een ton! Leg maar neer! Die hele oliestookverwarming is de droom van een petroleumventer, maar zover ik weet, ben ik de enige van de ouwe jongens, die in het groot zaken doet.
De kolenboeren zijn er in gesprongen, toen ze merkten dat er een luchtledig was. - Weet u wie hier vanmiddag ook was? De grote Van der Goes - van die brandstoffenhandel uit de Albert Cuyp. Hij kwam zich even laten zien - collega! Ik ben de grootste van Amsterdam. Ik ben ook weer voorzitter - van onze bond.
Ik geloof dat ik weet, waarom ik u geen cijfers wil geven van het bedrijf. Van der Goes liep hier rond met een gezicht van: ‘Hoe heeft die kerel hem dat gelapt!’ - Zeg, zullen we in het privékantoor gaan zitten praten? Daar hèb ik het voor!
Het is alleen maar een kwestie van financiering en organisatie - van gezonde adviezen krijgen, en het vertrouwen hebben, en het eigenaardige is, dat ik het vertrouwen, dat men in mij heeft, zou aantasten, als ik u aan de hand van mijn cijfers zou uitleggen, hoe het allemaal is gegaan. Zelf zou ik niet weten, wat daar voor bezwaar tegen zou kunnen zijn, behalve dat ineens een aantal mensen zou gaan denken: ‘Hééé, die kerel smoest me te veel!’ Ziet u? Dat slaat op niks, maar op een gegeven ogenblik ontdek je, dat er in die commerciële wereld een hoop helemaal niet commercieel is - alleen maar raar.
Wat ik eigenlijk bedoel met commercieel? Dàt vind ik een goeie vraag van u. Commercieel betekent ‘feitelijk’. Ik weet mijn weetje. We woonden in de Albert Cuyp toen ik nog timmerman was - maar ik las veel - het boek ‘Het Spierenstelsel’. En toen Van der Goes pijn in zijn rug kreeg - de volgende dag was ie het kwijt - anderhalf mud kolen heb ik er voor gekregen. En reddend zwemmen kan ik ook.
Dat venten met dat eerste oliestook-kacheltje in 1950 - ik heb óók klanten gehad, die er geen klachten over hadden hoor. Enfin, ik heb me een ongeluk gesjouwd aan de reparatie, en ik heb dat ding uit de verkoop gegooid. Toen zag ik in sommige kachelwinkels oliestookhaarden verschijnen, die veel duurder waren. En als je commercieel bent, dan blijf je in een rotsituatie de feitelijke dingen zien. Ik was door de
| |
| |
kacheltjes-ellende met me neus gedrukt op het feit, hoezeer een petroleumventer de kleine man bediende.
Rijke mensen kookten niet op olie. Rijke mensen kochten bovendien niet aan de deur. - Die bellen hun leverancier. Uit de prijzen van die eerste haarden kon je afleiden, dat oliestook de eerste jaren iets voor rijke mensen zou blijven, en Van der Putte uit de Jacob van Campen kwam óók uit Brabant, een fijne kerel, maar hij had heimwee. Ik heb zijn expeditiebedrijf overgenomen. - Ik wou zijn telefoon.
Als een vorst ben ik ontvangen bij de kachelwinkeliers. Natuurlijk! De verkoop van die haarden sprong af, als de klant op het idee kwam te vragen: ‘Hoe kom ik aan olie?’ Dan kan je als verkoper proberen het mooi te houden, door te praten over ‘olieleveranciers’ maar niet één petroleumventer had telefoon, en de grote kolenboeren hebben pas gereageerd met een gedeeltelijke overschakeling op olie, toen ze merkten dat ze klanten kwijt raakten. Die kachelmensen waren blij, dat ze hun klanten langs de neus weg mijn naam konden noemen - en mijn telefoonnummer.
Aan één stuk door heeft dat ding gerateld - dag en nacht. Hij hing in een kamertje van twee bij drie meter, waar een opklapbed stond. Ik kon hem niet afzetten, omdat hij aan de wand hing, maar ik ben er na aan toe geweest, hem met wortel en tak uit de muur te rukken. Ik herinner me een nacht, dat ik na drie etmalen zonder slaap doorsjouwen, in dat bed wou kruipen, want ik wist, dat ik om vijf uur in de ochtend samen met mijn vrouw aan het bussen-vullen moest. Die had overdag weer de kinderen - vier hadden we er toen - maar ik had niemand anders.
Ik heb drie kussens tegen die telefoon aangepropt, maar hij ging even hels te keer. Ik ruk die hoorn er af... En ik luister toch even. Het was de Bata, die de volgende ochtend een filiaal opende aan de Burgemeester de Vlugtlaan, en ze hadde die nieuwigheid van oliestook, maar geen olie.
Ik heb nu overigens alle Batazaken, maar grote installaties bedienen we allang niet meer met bussen. Daar komen we even met een van de tankwagens. Maar die nacht hebben we bussen staan vullen. Ik de bussen slepen, en mijn vrouw de slang houden, en knijpen op de klok. Rillend van de kou. Op een gegeven ogenblik zeg ik: ‘Weet je waar we dit voor doen? Voor de toekomst van de kinderen!’ Mijn vrouw heeft nog nooit een woord niet van me geloofd.
| |
| |
Soms zit ik thuis wel eens niet aan iets te denken. Dan zie ik mijn kinderen, en ik denk: ‘Jullie waren er ook gekomen zonder de zaak.’ - Ik ben geloof ik koppig.
Zullen we een taxi bellen? Ik ga met die sherry in me hoofd niet in me wagen zitten. Dan breng ik u even thuis. - Wat ik vandaag de dag bezit, dat eet je niet op in een broodjeswinkel, maar commercieel gezien is geld gereedschap. Weet u wat ik voor mezelf heb bereikt? Dat de telefoon nu ratelt aan het eind van de gang, en niet boven mijn bed. Of dat nodig is geweest of niet, is geen vraag. - Hallo ja, kunt u even komen B.J. de Winter, Octaanweg.
Maar dan zit ik te denken aan Zaandam, en mijn vrouw zegt: ‘Waar denk je an?’ - Ik ben nu voorzitter van de NODO! Dat kàn toch niet? Ik heb gezegd op de vergadering van Door Eendracht Sterk: ‘Jongens, ik kan jullie voorzitter niet meer zijn!’
Ze bleven me kiezen. Ik heb er op gevonden, dat ik hun bondsadviseur werd. En dan ga ik in hun opdracht naar Zaandam - maar ik heb niks klaar kunnen maken. In Zaandam hadden twee olieleveranciers een prijzenoorlog ontketend, waardoor de petroleumventers in het nauw kwamen. Maar als ik dan kom praten, kijken die mensen me aan met ogen van: ‘Hoe heb ik het nou De Winter? Vragen we jou naar je prijzenpolitiek?’
Je kan soms in zo'n rare stemming komen - het duurt maar even natuurlijk - hier op het feest - allemaal lieve mensen - belangrijke mensen - de grote baas zelf van de B.P. staat mij toe te spreken. - Hij zei: ‘Het is zoals de Engelsman zegt - ik kan lang spietsen, ik kan kort spietsen’ - maar me broer is niet gekomen - ik denk ineens: ‘Ik wou dat jullie allemaal opdonderden!’
|
|