| |
| |
| |
De goeie jongens
‘Dat het verzamelpunt bij mij thuis was - dat was gewoon. Ik had een winkeltje - een bakkerij - dan valt niet zo op wie bij je in en uit gaan. Ik heb nog ergens een kapstok liggen, waar alle haken van zijn afgebroken. Het is immers acht december 1944 gebeurd - veel jongens hadden zware winterjassen aan. Toen op die dag van de overval op de gevangenis onze kapstok bezweek, heeft het mijn vrouw alleen verbaasd, dat het niet eerder was gebeurd.
Maar er is zo veel, dat je achteraf verbaast. Van de week sprak ik Piet nog even. Ik zei: ‘Had jij dat nou gedacht?’ - Dat ze nu die film hebben gemaakt over die overval, da's niet de eerste keer, dat juist op die geschiedenis weer de aandacht wordt gevestigd. De Friese K.P. is er beroemd van geworden! Allemaal door dat ene gevalletje! In minder dan een uur was alles achter de rug. Mijn vrouw dacht: ‘Laat ik de kleine maar weer in de kinderwagen leggen, voor het geval we plotseling weg moeten.’ Ze zei later tegen me: ‘Ik dacht ineens - wat een dom gebaar is dat eigenlijk, Taco.’ Ze deed het telkens als er wat aan de hand was.
De avond voor die overval - Joop was namelijk al een dag eerder gekomen, om samen met mij het transport te verzorgen van de wapens die we nodig hadden - ze lagen normaal opgeslagen in een pakhuisje, en ze konden dat kleine tijdje mooi bij mij in de bakkersoven - die was koud gelegd natuurlijk - Joop en ik zitten met mijn vrouw om de tafel te praten, maar eigenlijk zit je te wachten. Ineens horen we een knal! Joop vliegt overeind en grijpt zijn wapen. Gek. Je wéét dat de moffen óók niet dom genoeg zijn, om zich aan te kondigen met een schot, als ze komen.
Goeie jongen - Joop - maar ja, we waren ook al zo lang bezig, dat het haast niet anders kon, of we hadden nog alleen maar goeie jongens over. Jawel, de goeie jongens raak je ook kwijt, omdat veel van ons werden doodgeschoten hè. Maar wie daarna nog mee bleef doen... Ze bleven niet allemaal mee doen hoor. De bakfiets waar ik brood mee rondbracht - da's een gesloten bakfiets, dus die is erg geschikt om wa- | |
| |
pens in te vervoeren - en dat doe ik dus weer een keer - met een van de jongens er bij - gewapend - voor als er iets gebeurt, om de aftocht te dekken. Ineens flitst vlak voor ons een zaklantaarn aan - een mof - ik had hem in het stikkedonker bijna omver gereden. Daarom flitst zo'n man even met z'n zaklantaarn natuurlijk, want dat wil hij niet. Ik kon hem nog net ontwijken. Maar die jongen, die ik bij me had voor dekking, die schrok zo, dat hij zei: ‘Ik doe niet meer mee, Taco.’
En da's dan maar goed ook, want die Hollander, waar ik mee zat in 1941 in de Scheveningse gevangenis - die was óók bang. Ik heb niks tegen Hollanders hoor. John is ook een Hollander - ik weet niet waar die is gebleven - hij moet nog wel in leven zijn, maar hij mist een long. Goeie jongen. Maar die ander... och, ik kan zijn naam wel noemen, maar er groeien kinderen op, die van niks weten wat hun ouders of hun ooms... schrijf maar dat ie Kees heette of zo.
Maar John was een fijne kerel zeg! Een zee-officier hè - in burger natuurlijk, toen ik hem leerde kennen in de Scheveningse gevangenis, maar in burger draagt zo'n man dan óók graag zwart - ik dacht: ‘Die is natuurlijk dominee hier!’ Hij had een pakje neergelegd met boterhammen, en d'r zat ei op - ik dacht: ‘Da's aardig van dominee.’ Toen kwam hij terug, en hij zei: ‘Waar is mijn pakje brood gebleven?’ Hahahaha!
Die ander - Kees, za'k maar zeggen - die was toch óók van de ouwe jongens, want wie in 1941 al gevangen zat - die moet al vroeg in het verzet zijn gegaan. Die man was zwaar op de hand. Hij zei telkens: ‘Taco, praat es tegen me, want jij bent steeds zo optimistisch.’ Nou zegt dat niks. Leo was óók niet van de vrolijksten.
Bij Leo waren wapens gevonden, en bij mij niet. We waren van de ‘Oranjewacht’. Dat was in Friesland, wat bij jullie in Holland de ‘Geuzen’ waren. Leo was natuurlijk ook bang, maar hij kon er tòch niet onderuit. Leo heeft alle schuld op zich genomen, en is doodgeschoten. Ik denk dat ze tegen die Kees hebben gezegd: ‘Jij wordt ook doodgeschoten, als je niet voor ons moffen gaat werken als spion of zo!’ Tegen Leo hoefde je zoiets niet te zeggen, maar misschien merkten de moffen dat ook wel.
Daarom is 't beter, dat zo'n jongen, die mij moet dekken, als ik met wapens in de broodkar door Leeuwarden rijdt - 't is beter dat zo'n jongen meteen zegt: ‘Ik doe niet meer
| |
| |
mee.’ Bang is iedereen, maar het komt er wel op aan, op welk ogenblik dat over je komt, en bij die jongen lag dat anders dan bijvoorbeeld bij Peike. Kijk es, we wisten dat de moffen Peike zouden komen halen, dus ik ging even bij hem langs. Hij stond zich te scheren. Hij zei: ‘Taco, ik scheer me even af, en dan ben ik verdwenen.’
Toen hij klaar was met scheren, hadden de moffen het huis al omsingeld. En toen is ie weggebracht door twee zwaargewapende moffen - eerst naar het vliegveld - toen naar het eind van het vliegveld - da's een heel eind. Hij dacht: ‘Ze gaan me doodschieten, da's niet best.’ Ik heb het hem later gevraagd. Ik heb gevraagd: ‘Weet je zeker dat die twee moffen wel goed dood zijn, Peike?’ Hij zei: ‘Die ene heb ik alleen in mekaar gefrommeld, maar die andere heb ik verzopen, Taco.’
Mijn vrouw had hem in de gaten hoor - die Kees dan. We waren allebei uit de gevangenis gekomen, en dat is bijzonder - toen ik thuis kwam na die tien maanden - mevrouw Gerbrandy kwam meteen tien eieren brengen en een pakje roomboter. Aardig hè? D'r man zat in Engeland, weet u wel? Die ministerpresident. En d'r zoon zat in Breda, zei ze. Maar ik was dik bevriend geraakt met die Kees - ouwe jongens uit de gevangenis. We zijn hem op gaan zoeken in Holland, en mijn vrouw zei: ‘Dat kan niet in orde wezen, Taco - hij heeft zijn hele huis versierd met oranje strikken. Dat doe je toch niet?’ Toen we meer aanwijzingen kregen, ben ik naar dat dorp van die Kees teruggegaan, om daar de jongens van 't verzet tegen hem te waarschuwen.
Na de oorlog had je wel mensen die zeiden: ‘Ik had graag meegedaan met het verzet, maar ik ben helaas nooit iemand tegen gekomen, die er in zat.’ En achteraf denk ik wel eens: ‘Ja inderdaad, in dat dorp van die eh... Kees dan - daar heb ik wel moeten zoeken naar de mensen van het verzet.
Een hoop mensen wilden er niks mee te maken hebben - met het verzet. Ik voor mij ging speciaal over het opslaan van onze wapens, maar als ik dan weer eens een partijtje had te verstoppen, zei iedereen: ‘Nee hoor, niet bij mij!’ Toen zei ik er maar niet meer bij, dat het om wapens ging. Ik zei tegen die man van dat winkeltje in sanitair: ‘Ik heb een beetje raar spul op te bergen, heb jij daar wel plaats voor?’ Hij zei: ‘Voor jou altijd, Taco.’ Maar toen is de zoon van de bovenburen gaan snuffelen, en die zijn moeder belt me op en
| |
| |
zegt: ‘Mijn zoon gaat naar de politie, zegt ie, als het spul vanavond niet weg is.’ Tja, als ze het bij je thuis vonden, werd je natuurlijk doodgeschoten.
Die dag heeft Piet me toch de huid vol staan schelden! Want dat was niks voor Piet hè. Die verzette geen poot, of het moest van tevoren allemaal overdacht en berekend zijn. Hij zegt: ‘Nou moet je dus met het spul over straat na spertijd, en als je moffen tegenkomt, dan wordt het er op los knallen, zonder dat het gaat om een actie die zin heeft! En daar moet ik maar even vijf goeie jongens aan wagen!’
Maar ik kon er niks an doen. Er was bevel gekomen van hogerhand, dat de wapens geteld moesten worden. Ik was daar meteen tegen, maar ja - de jongen die het kwam doen zei ook: ‘'t Is bevel Taco.’ Goeie jongen hoor. Hij is kort daarop gepakt en doodgeschoten, en hij heeft niks losgelaten over mijn wapenpakhuisjes, maar daar kon ik niet op rekenen, en ik was ze allemaal met hem langs geweest, dus moest ik op staande voet allemaal nieuwe opslagplaatsen vinden. Ik vond het al mooi, dat ik alleen maar moeilijkheden had gekregen bij dat ene winkeltje in sanitair. Maar Piet heeft toch staan tieren! Daarom heb ik hem van de week nog es gevraagd of hij dat had gedacht - dat ze na de oorlog zo opgewonden zouden raken over dat ene gevalletje met die overval op de strafgevangenis. Want dàt is nou typisch een zaakje van Piet geweest hè - stap voor stap alles overdenken - maar Piet zegt: ‘Nee Taco, daar heb ik ook geen erg in gehad.’ - Misschien komt het, omdat we er toen eenenvijftig van onze mensen uitgehaald hebben. Da's natuurlijk wel wat veel.
Echt een goeie opslagplaats voor de wapens heb ik pas gevonden toen iemand tegen me zei: ‘Als je een heel kouwe zoekt, dan moet je naar de vader van 't Hervormd Rusthuis gaan.’ Ziet u? Als je nou een kouwe zoekt - die 't niks kan schelen - denk je dan aan de vader van een rusthuis? We hadden die man al veel eerder mee kunnen krijgen. Hij zat op ons te wachten! Maar ja.
Daarom zit er wel iets in - waar we 't net over hadden - dat sommige mensen na de oorlog zeiden, dat ze graag mee hadden gedaan, maar dat ze niemand van ons kenden... o ja, dat zat ik te vertellen, ik moest de jongens van 't verzet vinden in dat dorp van eh... die Kees dan. Ik heb daar geluk mee gehad. Kijk es, ik ga dan natuurlijk meteen naar
| |
| |
dominee daar. Die zal niet meteen laten merken wat ie weet, en hij zal misschien niet eens gek veel weten van 't verzet, maar 't is tien tegen een dat ie contacten heeft, want dominee staat altijd aan de goede kant. Dokter ook meestal wel... och, wat heb ik dáár nog mee gelachen later in Dordrecht. Daar hadden de moffen er een gepakt, en dat moest dokter weten, want dokter zat ook in 't verzet. Ik bel daar aan, en d'r komt een lelijk wijf met een schortje voor, dat zegt: ‘'t Is geen spreekuur, kom vanmiddag maar terug.’ Maar ik druk even door natuurlijk, en die dokter schelden en tieren! Hij zegt: ‘Kan jij niet wat respect hebben voor dokters vrouw?’ Haha! Ik kon toch moeilijk zeggen: ‘Dokter, 't is zo'n lelijk wijf, da'k dacht: “Da's de dienstbode van dokter!”
Maar in dat dorp - van Kees, za'k maar zeggen - daar kwam ik bij dominee binnen met nog een boel meer mensen tegelijk, en ik hoorde ze allemaal zeggen: “Mevrouw, wel gecondoleerd met het verlies van uw man.” Dat zei ik toen ook, en ze zei: “Waar komt u vandaan?” En ik zei: “Tja, uit Friesland,” want dat kan je toch horen aan mijn spraak. Ze zegt: “Ik geloof niet dat mijn man daar ooit heeft gepreekt.” Ik zei: “Tòch wel mevrouw, één keer, en daar was ik toen diep van onder de indruk.” Gelukkig vroeg ze niet verder Denk eens aan! Daar zaten meer dan twintig mensen op bezoek! 't Was zonder meer zeker, dat daar de vent bij was, die ik moest hebben! 't Heeft toch nog wel een week geduurd voor ik contact had gemaakt, want je gaat niet over een nacht ijs natuurlijk.
Die vader van het rusthuis hebben we pas gevonden nadat die beroemde overval op de strafgevangenis al had plaatsgehad hoor. Ja, dat weet ik nog, want toen Joop en ik de wapens gingen halen voor die overval, toen bleken die gestolen door de communisten. We wisten toen natuurlijk nog niet dat de communisten het hadden gedaan - het pakhuisje was gewoon leeg, maar ik zei meteen: “De moffen kunnen het niet gedaan hebben, want die hadden er een wacht bij gezet, om ons er in te laten lopen.”
Waarom dat niet in de officiële rapporten staat? Misschien hebben Joop en ik het niet verder verteld. 't Was ook niet belangrijk, want we zijn even naar een ander pakhuisje gegaan, en de communisten konden tenslotte niet weten, dat wij net klaar stonden voor die overval. Bovendien - och “de communisten” dat klinkt zo belangrijk hè? 't Waren Jan,
| |
| |
Gerrit en Bertus. Ik wist wel waar ze zaten - op Titjerk - als ze even geen contact hadden met hun eigen mensen verderop, dan verzorgde ik wel bonkaarten voor hen. Maar wapens - nee. Jullie in Holland deden dat anders hè? Jaja.
Wij hebben hier ook wel eens iemand uit Holland gehad, van de Raad van het Verzet, die zei: “Wat kan het jullie schelen? Als die communisten er maar een mof mee kunnen raken!” En die vent uit Engeland, die aan een parachute uit het vliegtuig was komen vallen, zei het ook, en Wim ook - dat was die onderduiker, die ik van John had gekregen. Tja. Kijk es - die communisten - niet naar dominee willen, dat is tot daar aan toe, maar d'r een pùnt van maken - dat is ons vreemd hè.
Maar wacht even, ik geloof dat ik het verkeerd vertel. Ik heb na de overval wel degelijk tegen Piet gezegd, dat het eerste pakhuisje leeggestolen was. Jawel. En nou weet ik weer helemaal hoe het is gegaan ook. Zelf zat ik namelijk regelmatig te vissen op Titjerk. Daar kwam dan Jan wel eens langslopen, of Gerrit of Bertus, en dan zei ik: “Jullie zitten daar slecht jongens - stel je voor dat de moffen een overval doen. Dan kunnen jullie nergens heen vluchten zonder dat ze je zien.” Toen zei een van de jongens: “Maar we hebben wel iets om wat mee terug te doen, Taco.” Trots hè - dat ze tòch wapens hadden - zo ben ik er achter gekomen. Na de bevrijding hebben we ze het spul terug laten geven natuurlijk!
Ik heb altijd een goeie fiets gehad, met goeie banden, om te gaan vissen - of eigenlijk niet zozeer om te gaan vissen natuurlijk, maar omdat ik actief was in het verzet. Die avond voor de overval - toen Joop zich een ongeluk schrok van die knal - hahaha, dat was een van mijn banden. Die sprong. Maar goed, Piet had gezegd: “Dat is nou al de derde goeie fiets die jij krijgt, maar daar moet jij es een beetje zuinig op wezen, want ze groeien me niet op de rug hoor Taco.” En nou haalde ik ook melk voor ons kind op Titjerk natuurlijk.
Bij die gelegenheid ben ik er in gelopen. De moffen hadden een val opgezet voor werkkrachten - ergens voor - verdedigingswerken of zo. Maar er stonden ook vrouwen, en die zouden ze wel loslaten, dus ik geef mijn fiets aan een van hen, en ik zeg: “Wilt u hem wel even bij me thuis bezorgen mevrouw?” En toen ben ik gaan vluchten natuurlijk - kruipend door een droge sloot. Maar die mof pakt mij, en hij zegt:
| |
| |
“Waarom wou jij vluchten?” Ik zeg: “Omdat ik niet voor de moffen wil werken.” Nou had ik dat niet moeten zeggen misschien, maar mijn gezicht is tòch weer helemaal in zijn fatsoen gekomen. De fiets heb ik natuurlijk teruggevraagd aan die mevrouw, omdat ik verderop misschien op de fiets zou kunnen vluchten.
Je weet nooit wanneer ze je pakken. Die keer toen ze een van de jongens hadden gepakt - we hadden toen de boel al mooi voor mekaar, met geheime microfoons in de verhoorkamertjes van de moffen - die mof bleef maar doorhameren op de vraag: “Wie is jullie wapenofficier?” Ha, ik ben nooit officier geweest - ik was onderofficier! Maar die jongen zei op een gegeven moment: “'t Is Taco bakker.” Nou heet ik Taco van der Veen, maar ik ben bakker. Ze zullen me dus niet meteen vinden, maar die jongen wist ook van onze microfoons, en hij bedoelde alleen maar ons te waarschuwen op de manier van: “Jongens, het wordt me te zwaar, zeg tegen Taco dat ie hem smeert voor ik het echt zeg.”
Maar de moffen verstonden Taekebakker, en dat is een naam hier, dus daar deden ze een inval, en daar zat toevallig een goeie jongen op bezoek, en ze schieten hem dood. Je weet het niet. Je kan er ook niet veel aan doen. Bij die man met die winkel in sanitair - toen we het spul al lang weggehaald hadden, kwam er een klant bij hem in de winkel, die zei: “Ik wou wel een zeepbakje.” Hij grijpt zonder te kijken in een vak, en geeft die klant wat. En die lachen. Hij zegt: “Beter uitkijken in het vervolg man, want dit is geen zeepbakje, maar een doos stengunpatronen.” Dat herkende hij meteen, want hij was er een van de K.P. Als die winkelier een slechte had getroffen, was hij doodgeschoten.
Die winkelier kwam bij mij klagen natuurlijk, maar ja - de jongens zijn geen huisvrouwen. Toen we vertrokken uit mijn huis voor die overval op de gevangenis - de wapens lagen klaar in de oven, en een van de jongens laat bij het uitdelen een zakje kogels vallen, en dat veegt ie dan niet op. Bovendien zijn er bij de overval nog twee Duitse uniformen buitgemaakt en waar laat je die? Bij Taco in de oven dan maar weer. De volgende ochtend stonden de moffen bij me thuis, en mijn vrouw haalt meteen de kleine uit de kinderwagen, en zet hem op de oven met speelgoed. Ze zegt: “U ziet het heren, de oven is koud, want mijn man zit in Duitsland als krijgsgevangene.”
| |
| |
Toen zijn ze weggegaan, maar mijn vrouw zegt: “Ik heb het hele huis nog even grondig schoongemaakt, Taco, en niet alleen lagen de asbakken vol peuken van de jongens, maar bovendien vond ik behalve die twee uniformen nog tien stengunkogels in de oven, en in de huiskamer nog twee maskers en een plattegrond van de gevangenis.” Ik zeg ook tegen die man van 't sanitair: “Het zijn goeie jongens hoor, maar ja - slordig hè.”
Toen ik werd gepakt op Titjerk - we moesten in een stoet marcheren, en er was een dove man, die niet hoorde dat de mof zei, dat hij ook mee moest. De mof schoot hem toen dood. Vier mannen moesten het lijk op een bakfiets leggen, en meevoeren in de stoet. Er zijn geen goeie moffen. Ik heb het eerst wel gedacht. In de gevangenis in Scheveningen in 1941 - daar was een mof - ik dacht: da's nog wel een beetje goeie. Toen merkten ze, dat een van de jongens in zijn cel zat te zingen van De Vlaamse Leeuw. 't Was geen Fries. Ik kende hem niet, maar ik werd apart gelucht, omdat ze wilden weten hoe het zat tussen Leo en mij, maar dat heeft Leo nooit gezegd, en ik ook niet. Maar omdat ik apart werd gelucht, heb ik gezien, hoe ze de jongen die gezongen had, schopten tot ie dood was. En die ene goeie mof - die deed mee voor de lol.
In het dorp van... die Kees, za'k maar zeggen - daar hebben ze er maanden over gedaan om te onderzoeken of het waar was, dat die Kees een verrader was. Toen hebben ze hem doodgeschoten. Da's niet prettig. Maar - toen in 1941 in de Scheveningse gevangenis die vijftien jongens van de Geuzen ter dood veroordeeld waren, toen hebben de moffen ons uit de cellen gehaald. Moffen doen soms gek. Ze hebben tegen ons gezegd: “Jullie moeten nu even een praatje maken met de terdoodveroordeelden door het luikje van de cellen.”
Met sommigen kon je niet praten. Die zaten met de handen in het haar. Maar die ene was heel jong. Die zei: “Mij krijgen ze niet klein, Taco, en ze gaan er allemaal aan, die rotmoffen, stuk voor stuk!”
Die Kees had zich beter met het hele verzet niet kunnen bemoeien, maar wat ons betreft - wij wisten ook niet of we, als onze tijd was gekomen, met de handen in 't haar zouden zitten of niet. Maar da's alleen het laatste uur. De rest van de tijd moest je leven en leven kon niet, zonder verzet tegen de mof.’
|
|