En als ik binnen ben, zeg ik: “Ik, deurwaarder Durivou, doe u herhaald bevel!” - Dat snappen ze niet, en het is indrukwekkend, zodat ze niet aan het vechten slaan. 't Is een kwestie van optreden. Als het vechten wordt, merk je het gauw genoeg. Dan zegt zo'n man: “Vrouw, ga jij met de kinderen even naar opoe.”
Je hebt wel deurwaarders, die de pest hebben aan dat “Mag ik binnenkomen?” Die kunnen als ze binnen zijn, niet vlug genoeg omschakelen. Maar het móét gezegd worden, anders kun je er last mee krijgen. We hebben het nog pas gehad met een collega. Die had het wel gezegd, maar tegen een kind, dat alleen thuis was. Dat zei toen: “Ja” en meteen heeft hij de hele boedel opgeschreven. De vader nam dat later niet, en die collega heeft een behoorlijke drukker gehad. Persoonlijk ben ik het daar niet helemaal mee eens, want die kinderen van tegenwoordig zijn behoorlijk bij, maar goed - ik heb er niks tegen, om tot een volwassen persoon even te zeggen: “Mag ik binnenkomen?”
Maar bij gijzelingen ligt de zaak een beetje anders. Trouwens; als je dat binnenshuis doet moet so wie so de kantonrechter mee, en die moet wel komen als je hem verzoekt, maar hij verwacht niet, dat je hem er bij haalt, behalve in noodgevallen, dus als het even kan, doe je het op straat.
Dat lijkt moeilijker dan het is. Ja, als je het één keer zou moeten doen, dan zou er een hoop tijd in gaan zitten, want je zou dan zelf op de loer moeten gaan liggen. Maar als er zo'n stuk of tien in de week voor de bijl gaan, dan heb je gauw je personeel. Die mensen melden zich vanzelf. Wij hadden toen een mannetje of drie, die bij elke executieverkoping stonden te bieden op de boedels. Soms gingen die weg voor tweehonderd gulden. Dan kwamen ze bij de eigenaar en zeiden: “Nou mag je kiezen! We breken je hele huis op, of we laten het staan voor driehonderd.”
Die jongens zagen wij op elke verkoping, en dan leer je mekaar kennen. Als er gedonder van kwam, hielpen ze ons vanzelf een handje, want het was hun brood ook. Ten slotte stonden ze dag in dag uit klaar, want tussen de verkopingen door, hadden ze toch niks te doen. Ze visten uit wie de vent was, die gegijzeld moest worden, hoe hij er uit zag, en wat zijn gewoonten waren. Ik hoefde alleen maar op een bepaalde dag naar een bepaalde plaats te rijden, en zij wezen hem aan, en hielpen een handje als het vechten werd.