Maar dat gebeurt niet. Ze komen de zaal op, en dan is het: “Ha die Piet! Ha die Kees! Hé Jan, kom je ook hier?” - We hehben hier achthonderd Amsterdammers, en dan ken je mekaar altijd ergens van.
Als ik zelf zonder verzorging kwam, dan zou ik hier ook heen willen. Eigenlijk is het enige echte probleem van de ouderdom de eenzaamheid. Je leest toch telkens in de kranten van mensen die gevonden worden als ze al drie weken dood zijn, of van ouwe mensen die klem komen te zitten onder een opklapbed.
't Is een cirkel die steeds nauwer wordt. Eerst willen ze de poort uit, en nog werken, en op zaal bemoeien ze zich met iedereen. Geleidelijk aan trekken ze zich terug op een stuk of wat kaartvrienden. En als ze héél oud worden, hebben ze nog een ouwe makker met wie ze op een bankje zitten. Die kaartvrienden, die ouwe maat; die vind je hier vanzelf.
Ik zie het altijd eerder dan de dokter als ze doodgaan. Ze drentelen niet meer naar hun ouwe bankje, je vindt ze op een plaats waar ze nooit komen, en ze staan te kijken of ze ook niet weten wat ze daar doen. Dan gaat het gauw. Hoewel; de laatste tijd vergis ik me weer. Dat komt van de dokter. Een goeie directeur en een goeie dokter; dat is je hele huis hoor, of het een oud gebouw is of een nieuw. - Wij hebben een dokter, die vindt het een sport ze op te kalefateren. Hij zit er bovenop. En als er een tussenuit knijpt, vindt ie het een sof.
Dan ga je je vergissen. Ik heb het gehad met Gerrit. Die zag ik stilletjes de aftocht blazen. Hij wist het zelf ook, en hij zegt tegen mij: “Nou opzichter, het is bekeken hoor. Laân we maar afscheid nemen.” - Dat vond ik niet prettig, want met mijn ervaring zag ik het ook. Maar die dokter interesseert dat niet. Die gaat gewoon zijn gang, en laat Gerrit weer tippelen.
Van een ander die doodgaat hebben ze niet veel weet. Niet dat ze egoïstischer zouden zijn dan jonge mensen, of dat het hen niet bezig zou houden, al laten ze het misschien niet merken, maar de cirkel wordt nauwer, en wat buiten een paar vaste maats om gebeurt, daar hebben ze geen weet van. Tegen dat het afloopt is er alleen die ene ouwe makker. Dat is de enige, met wie je, als het bekeken is, nog een gesprek hebt.
Soms gebeurt het 's nachts in bed. Dan komt 's morgens die maat je waarschuwen. Wij voelen dan even aan de neus, en daarna moeten we nog wel de dokter waarschuwen natuurlijk. Tegen die maat zeg ik dan: 't Is wat!’