| |
| |
| |
De kluiveduikers
‘Ineens zat ik op een kamertje in Liverpool. Dat klinkt gewoner dan het is - hoewel - misschien vindt u het wel gek.
Je weet eigenlijk nooit wat je gek moet vinden en wat niet. Enfin; ik zat daar alleen. Ik had zeven pond, dus ik kon een borreltje kopen. Daar kom je mensen bij tegen, want ik drink mijn borreltje niet alleen - ik ga naar een café. Maar op je kamertje ben je op je kamertje, en dat is dat. Toen kwam er een telegram, en een dag later een meneer. Hij zei: ‘Ik weet iets voor u, meneer Peters, maar het is geheim. Ik kan er verder niets over mededelen.’
Ik dacht toen nog dat ik niet gek was. Ik bedoel: ik had wel wat. Ik had dat van ergens gaan zitten, en dan ineens denken: ‘Nee, ik zit toch beter aan de andere kant van de tafel.’ En als ik daar dan zat, dacht ik: ‘Nee, daar in de hoek zit ik pas goed.’ Het is niet erg hoor. Een hoop mensen hebben het, en ik ken er wel, die het nooit kwijt raken. Je kunt er ook best mee leven. Het is wel een hoop geloop, maar je moet er niet op letten. Ik ken mensen, die doen normaal werk tussendoor.
De man die mij op kwam zoeken was van de ‘Shipping’. Dat zegt u niets. Mij zei het ook niet veel. Ik zat - op een kamertje. - En die man kwam uit de lucht vallen. Alles komt uit de lucht vallen. Neem Salerno. Salerno kwam uit de lucht vallen.
Wanneer ik mensen spreek, die het over de laatste wereldoorlog hebben, dan zeg ik soms: ‘Ik was bij Salerno.’ En dan zeggen ze: ‘O ja?’ Dan weten ze waar ik het over heb, want Salerno is een begrip. Misschien zaten ze wel bij de radio, toen Churchill zei: ‘Before the leaves are falling’... weet u nog? ‘Voor de bladeren vallen zullen geallieerde troepen in Europa staan.’ Als mensen zich dat herinneren, zeggen ze er altijd bij: ‘En hij heeft gelijk gekregen ook, die ouwe rot!’ - Kunst, hij stuurde ons er zelf heen. Eerst naar Sicilië, en toen naar Salerno. Het is een woord geworden, dat je herkent.
Tussen twee invasies door hebben we eens een lading Duitse krijgsgevangenen gevaren. We hadden nog nooit Duit- | |
| |
sers gezien. Hun bommen en hun vliegtuigen natuurlijk wel, maar geen echte Duitsers.
Ze moesten gefouilleerd worden, en daar was een Engelse kolonel bij. Geen vechtkolonel - een met spillebeentjes. Hij zei tegen een van de Duitsers: ‘Heb jij wat bij je?’ Die vent zei: ‘Nein!’ De kolonel voelde toen in de zakken van die Duitsers, en hij haalde er een aansteker uit, en sigaretten. Hij stond er even naar te kijken. Toen haalde hij uit, en gaf de vent een keiharde pats in zijn gezicht. Die riep: ‘Du Unmensch!’ De kolonel vroeg nieuwsgierig: ‘Wat zegt ie? Hè, wat zegt ie nou?’ Ik zei: ‘Ik versta hem niet, kolonel.’ Ja, het is een Duitser natuurlijk, maar het heeft armen en benen, en dan is het een rotgezicht. Goed, die kolonel geeft hem nòg een pats, en die Duitser zegt: ‘Du Schwein!’ Meteen draait de kolonel zich om en hij loopt weg terwijl hij zegt: ‘Hoor je dat? Hij zegt “Schwein”. Dat betekent zwijn.’ En hij was volkomen tevreden.
Eigenlijk was ik violist. Het is alleen maar, dat ik in 1939 werk kreeg aangeboden op de Johan van Oldenbarnevelt. Dat is heen en weer varen naar Batavia met Indische verlofgangers. Ik had nooit op een schip gewerkt, maar het was gewoon; ik speel behalve viool een beetje saxofoon, en de pianist had een accordeon, terwijl de cellist ook achter de drum kon. Tijdens de maaltijden waren we het strijkje, en 's avonds waren we de dance-band. En op een dag - het was in de Rooie Zee, en ik speel net de lunch - daar komt de kapitein. Hij zei: ‘Stoppen jongens, en als ik uitgesproken ben, het Wilhelmus spelen.’ - Zo begint een oorlog.
De volgende dag zeiden ze in de pantry: ‘Haha! Een van die sambalvreters kwam vanmorgen klagen, dat zijn schoenen niet goed waren gepoetst!’
Ja! Wat houdt het eigenlijk in? - oorlog. In elk geval niet dat de schoenen niet gepoetst worden. - Bij de invasie van Sicilië was een Canadese sergeant, die thuis een goktent had en zich had voorgenomen, de hele oorlog door te komen met een roulette op zijn nek. Ik ga met hem zitten spelen, en ik win veertig Engelse ponden. - Die Canadezen hadden honden bij zich. Slimme zwarte honden, die niet opvallen in de nacht, als het uur U komt, en de vloot van acht mijl uit de kust met landingsbootjes er alsmaar troepen in blijft douwen, tot ze een bruggehoofd bij mekaar gesneuveld hebben. - Ze zeggen het je nooit vooruit, als je een invasie moet varen,
| |
| |
maar ik heb er meer gevaren, en je leert het gauw. Als je troepen aan boord krijgt, die van hoog tot laag de nieuwste en de mooiste wapens hebben, pas dan op! Dan wordt het weer 's nachts ergens stil liggen, en allemaal de gezichten zwart maken. Enfin: die sergeant zei: ‘Dat is rot Bep, dat je al mijn veertig pond hebt gewonnen! Ik heb er niet op gerekend, omdat het nooit voorkomt, dat iemand zo veel wint, en omdat ik niet meer geld heb meegenomen, kan ik nou de hele invasie niks meer verdienen.’
In Londen zei een meneer op het kantoor: ‘U moet naar Arlingtonhouse.’ Dat was begin 1944, geloof ik. Tussen die dag, en de dag van het Wilhelmus in de Rode Zee ligt een eeuwigheid van drie invasies, en van niet te tellen bombardementen, en ik wist al lang niet beter, of ik was nooit iets anders geweest dan kanonnier. Dat is wat anders dan violist. Je denkt anders, je weet andere dingen, en andere dingen zijn gewoon geworden, zonder dat je er bij stil staat.
Maar het was mooi weer, en ik liep neuriënd door de straten. Ik was ineens weer violist, terwijl ik het niet eens had gemerkt van mezelf. Ik liep te denken: ‘Arlingtonhouse! Dat klinkt goed!’ Nietwaar? ‘Ik heb nog een engagementje in Arlingtonhouse’ - dat kan je mooi uit de mond laten vallen. - Ineens zegt iemand tegen me: ‘Waarom kijk jij zo vrolijk? Weet je het niet? Arlingtonhouse - daar zit het hoofdkwartier van de Irenebrigade!’
Waar was ik ook weer? O ja; eind 1943 zat ik op een kamertje in Liverpool te wachten, toen die meneer kwam met zijn: ‘Ik heb iets voor u, maar het is geheim. Meldt u zich morgen op Honeyhead.’ En ik was gek; dat is te zeggen - een beetje. Ik had alleen dat gaan zitten, en dan denken: ‘Aan de andere kant van de tafel zit ik beter.’ Het is niks, maar het maakt je wel zenuwachtig, en ik dacht: ‘Laat ik doen of ik het gewoon vind, anders denkt die vent dat ik gek ben.’
Op Honeyhead zei de wachtsman: ‘Jij komt zeker voor het schip!’ Hij knikte naar een schip dat anderhalve mijl uit de kust lag. Ik zeg: ‘Ik weet niet waar ik voor kom.’ Hij zegt: ‘O, is het dat? Nou, dan zal het wel voor dat schip zijn.’ Op het schip stonden ze te wachten met een man of twintig. Toen kwam de kapitein. Hij zei: ‘Heren, ik heet u hartelijk welkom bij de Koninklijke Marine. Heeft iemand van
| |
| |
u nog iets te zeggen?’ - De eerste man zei: ‘Niks te zeggen, kapitein.’ De tweede schudde zijn hoofd. De derde zei: ‘Nee meneer.’ De vierde zei: ‘Ik? Nee hoor!’ Zo ging het door tot hij naar mij keek. Ik zei: ‘Jawel. Ik wil maar even zeggen, dat ik het niet doe!’
Ik was ineens giftig kwaad. Later heb ik gedacht, dat je het daar aan kunt zien, dat je gek bent. Ik heb me de hele oorlog niet kwaad gemaakt, behalve die ene keer, toen we Duitsers voeren. Ze begonnen te juichen, toen de Luftwaffe 's nachts over het schip gierde. Ze zouden mee naar de kelder zijn gegaan, maar ze juichten, omdat ze bij ons, die hen gevangen hielden, de gezichten zagen verstrakken van angst. Ik riep: ‘Er valt hier niks te juichen, rotmoffen! Als ze ons raken, maai ik jullie allemaal neer, al is dat het laatste wat ik doe!’ - Ze lagen dicht opeengepakt, en op elke trap stonden twee machinegeweren. Een tijdje later hebben we er een groepje uitgehaald. We kozen er links en rechts wat uit, en brachten die naar boven tussen twee handmitrailleurs. Toen we de deur openmaakten naar het dek, en de nachtlucht hen in het gezicht woei, werden ze lijkbleek. Maar we brachten ze alleen maar naar de Engelse majoor. Die was amateur-goochelaar, maar we lieten hem barsten met zijn kunsten, omdat ze over je vrije uren niks te zeggen hebben, en zo was hij op het idee gekomen, een troep Duitse kluiveduikers op te trommelen. Als ze hem toejuichten, kregen ze een sigaret.
Als je kwaad wordt, ben je gek. In het hospitaal was iedereen voortdurend kwaad, omdat iedereen dacht, dat iedereen lag te simuleren, behalve hijzelf. We waren daar in observatie, en er was één vent, die niet simuleerde dat hij gek was, maar dat hij reumatiek had. Zijn vader had het, en die kon hij goed nadoen. Maar eigenlijk was hij gymnastiekleraar, en als de dokter niet keek, ging hij oefenen, om fit te blijven. Soms stond hij wel een half uur op zijn hoofd naast de kachel, tot een keer de dokter onverwachts binnenkwam. ‘Opgedonderd met die daar!’ zei hij. Wij vonden het zuur voor die jongen, want hij was al vier keer getorpedeerd, maar achteraf heb ik eigenlijk pas bedacht, dat we niet wisten, of die dokter met ‘opdonderen’ niet bedoelde: ‘Die heb ik genoeg geobserveerd, hij is knettergek.’
We werden met het hele hospitaal uitgenodigd voor een uitstapje naar Birmingham, op kosten van fabrieksmeisjes, die gezamenlijk hadden gespaard om ons een feest te bezor- | |
| |
gen. De meisjes waren er ook, en wij moesten in een zaal gaan zitten. Een van ons hield een toespraak, en het was toevallig een vent van de militaire politie. Ik werd me toch kwaad! Naast mij zat Japie Willems, die ik kende van de Marnix, en hij kreeg het ook. Hij sprong op een stoel en riep: ‘Vuile smeris! Wil jij wel es je bek houden!’ Meteen duikt hij naar mij toe en vraagt: ‘Hoe zeg je in het Engels, dat iemand zich heeft gedrukt van het knokken!’ Ik zeg: ‘Dat is een dirty dodger!’ Japie klimt weer op zijn stoel en roept: ‘Ladies, he is a dirty dodger!’ Hij werd er meteen uitgegooid natuurlijk. Japie.
Naast mij op de slaapzaal lag ook zo'n marechaussee, en die deed het in zijn bed 's nachts, als hij droomde. Toen hij merkte dat ik altijd wakker lag, zei hij: ‘Zeg, kan jij mij niet waarschuwen, als je merkt dat ik ga dromen?’ - en daar word ik me toch kwaad. Ik zeg: ‘Voor mijn part verzuip jij in je bedwater, weet je dat? In 1934 konden jullie er wel op losmeppen hè, in de Jordaan! Maar nou je de kans hebt, de moffen op hun bek te timmeren, ligt je je te drukken, vieze vuile lafbek!’ - De dokter zei meteen: ‘Opgedonderd met die daar!’ Dat was ik.
Toen wij ons bij de invasie van Noord Afrika met zeven schepen afsplitsten van de grote vloot, om volgens order acht mijl uit de kust voor Boughy te gaan liggen, kregen we de zwaarste aanval van de Luftwaffe, die ik heb meegemaakt. Anderhalf uur lang dook het ene vliegtuig na het andere op ons neer. Anderhalf uur lang heb ik achter mijn kanon zitten schieten. Niet dat ik er veel van kan navertellen. Het is met de angst een rare geschiedenis. Ik heb het toen niet gehad. Het was alleen maar schieten - anderhalf uur. Toen het bekeken was, waren de andere zes schepen naar de kelder. Wij hadden eenentwintig ‘nearmissers’ gehad. Zo noemen de Engelsen dat. ‘Bijna gemist’ is een klein beetje erger dan ‘bijna geraakt’.
Enfin: die marinekapitein op Honeyhead zegt tegen mij: ‘Jaja, die smoesjes ken ik. Wat koopvaardij vaart, wil niet vechten. Maar het is nou een keer oorlog. Je zit hier trouwens rustig. We gaan een beetje varen, en de vette hap is goed!’ Ik zeg: ‘Ik trap er niet in.’ Hij zegt: ‘Jawel, want ik heb gewoon orders, jullie in uniform te steken, en die orders moet ik uitvoeren.’ Ik zeg: ‘En ik moet ze weigeren.’ Hij zegt: ‘Weet jij wel, dat jij daarvoor de lik in kan?’ Ik zeg:
| |
| |
‘Ik word hier gesjanghaid!’ Ik was zo gifnijdig als ik nooit geweest ben. Hij zegt: ‘Gesjanghaid? Da's een dik woord jongen.’ Ik zeg: ‘Ik ben van de wal gehaald, zonder dat me is gezegd waarvoor. Als ik het had geweten, had ik als koopvaardijman niet hoeven komen. Ik ben aan boord gebracht, en daar zegt u: “Heren, ik heet u hartelijk welkom bij de Marine; heeft iemand nog iets te zeggen” in plaats van zoals het hoort: “Heren, wilt u ingelijfd worden bij de Marine, of hebt u daar iets tegen?” En waarom bent u anderhalve mijl uit de kust gaan liggen? Dat heet Sjanghaien!’
Ik heb niet op een advertentie geschreven van ‘Helden Gevraagd’. Ik was violist op een passagiersschip. Die eerste dag van de oorlog heb ik aan de kapitein gevraagd wat ik moest doen, en hij zei: ‘Gooi jij dat jankhout van jou maar overboord, Peters; het wordt knokken!’
Maar zo gaat dat niet. Het gaat geleidelijk. Van kerstmis 1940 tot eind 1943 heb ik gevaren op de Marnix van Sint Aldegonde: de ouwe Marnix bedoel ik, die in de grond werd geboord in de Middellandse Zee. Het was een passagiersschip van twintigduizend ton, dat ik geleidelijk aan heb zien veranderen in een troepentransporter met een bewapening van zestien kanons.
De hemel weet, dat wij niet anders waren, dan een zoodje kluiveduikers. We voeren met rubber op Amerika, in die eerste tijd, en er was geen passagier aan boord, maar we hadden een personeelsbezetting, compleet met een linenkeeper, een maitre d'hotel, en een salonviolist, en we hielden ons muisstil, want we hadden het goed, en dan wil je niet ontslagen worden wegens overbodigheid. We voeren de hele wereld rond, met een stel Javaanse bedienden, dat gesjanghaid was in Batavia, en nu gedoemd was met ons mee te varen, alle jaren van de oorlog, die hun oorlog ook niet was. Bombay, Durban, Glasgow, New York, Panama, Melbourne, Singapore - ik was gebombardeerd tot iets dat ‘nachtwacht’ heette, omdat ik moeilijk als violist op de lijst kon blijven staan. 's Nachts stond ik aan dek te hopen, dat het steeds zo door zou gaan, en wij onopgemerkt de oorlog uit zouden varen. De vrede van die nachten heb ik nog één keer terug gevonden; - bij de invasie van Sicilië. Ik stond achter het machinegeweer. In de verte brandde een stad, en regelmatig kwamen de landingsboten langszij. Ik liep even langs bij Karel Schröder omdat er toch geen werk was voor het ma- | |
| |
chinegeweer. Karel zat op het kantoor van de administrateur. We dronken een kop thee, en keken over het dek, waar telkens nieuwe groepjes Canadezen langskwamen met zwartgemaakte gezichten, om zich in te schepen.
Het waren aardige jongens. Een paar maanden later, bij de invasie van Salerno, voeren we weer eens Amerikanen. De dag voor de aanval, begon er 's middags een gerucht te lopen, dat de officieren om zes uur belangrijk nieuws verwachtten over de radio. Om half zes kwam de Luftwaffe, dus kroop ik achter mijn kanon, en toen ik klaar was, waren de nieuwsberichten net afgelopen, maar iedereen kon je vertellen wat het was geweest. Italië had zich overgegeven. Iedereen kwam aan dek, en de Amerikanen bleken een bandje te hebben, dat ging zitten spelen op het voordek. Een bandje op de ouwe Marnix! Ik ben er bij gaan staan kijken. Toen ging het alarm, en ik moest weer achter mijn kanon.
In Salerno stond de S.S. die Amerikaanse jongens op te wachten. En wij hebben nog vier dagen voor de kust gelegen, met het gevoel, dat er nu langzamerhand geen Duitser meer kon zijn in heel Europa, of hij wist precies waar we lagen.
De tweede nacht kwam een vliegtuig op ons neergieren, en gooide een bom. Hij miste. Hoe vaak was ons dat al niet overkomen? Maar ik zei u al, dat het met de angst een rare geschiedenis is. Die ene bom is mij in het bloed geschoten. Ineens was ik radeloos van angst.
Zoiets duurt nooit lang. Je kan het trouwens wegdrinken in de bar, en kort daarop deed ik weer dienst. Ik zat achter het kanon te wachten op duikende Duitsers. Zo'n kanon staat op een drie meter hoge stelling, en het is voorschrift, dat je je vastbindt met een riem, maar dat is een van de dingen, die je 's nachts nalaat, omdat niemand je ziet. Die mof moet plotseling gedoken hebben, want ik heb amper gemerkt, dat er iets was. De luchtdruk van de bom slingerde mij uit mijn stoeltje, en ik viel met mijn hersens op het dek. Ik voelde water en iemand trok mij aan mijn been. Het moet een van die Javanen geweest zijn, die we de oorlog in gesjanghaid hebben, want ik hoorde hem zeggen: ‘Toean, saja takoet!’ Dat betekent: ‘Meneer, ik ben bang!’
Och, gesjanghaid is een dik woord. Kijk eens: die jongens dachten, dat we even van Batavia naar Soerabaja zouden varen en de officieren wisten wel beter, maar in oorlogstijd mag je nooit over je bestemming praten, dus zaten we al lang
| |
| |
en breed op een route via Durban naar New York, toen ze het merkten. Wat heet nou gesjanghaid? Maar ik was nu eenmaal kwaad op die marinekapitein bij Honeyhead, zoals ik in die dagen kwaad werd om alles.
Later, toen ik voor dokter Wilson kwam, heb ik nog gezegd: ‘Dokter, stuur me desnoods met de konvooien naar Moermansk mee, maar bij de Marine ga ik niet.’ Toen zei hij: ‘Jou laat ik helemaal niet meer varen, Peters.’ - Dat was even een klap, want zo'n dokter weet precies wie gek is, en wie niet. Tot het ogenblik dat je zoiets gezegd wordt, kan je altijd denken: ‘Wat mankeer ik alles bij mekaar? Ik heb alleen dat telkens gaan verzitten.’ En dan kon ik ook niet slapen, maar daarvan wist ik hoe het kwam. Ik durfde niet. Als ik even insliep, kreeg ik die droom weer. Niet van de bom, die mij uit mijn stoeltje slingerde, maar van die andere bom, die niks deed, behalve mij de angst op het lijf jagen. Ik hoor het vliegtuig weer gieren. Dan komt de dreun. En dan voel ik water, en ik hoor zeggen: ‘Toean, saja takoet!’ Hoe lang is dat al weer geleden? En toch slaap ik pas het laatste jaar in, zonder angst dat de droom zal terugkomen.
Enfin; ik heb mijn onderscheiding gehad, en mijn bedankbriefje, en niet eens zo lang daarna ben ik teruggegaan in mijn oude vak. Ik speel Roemeens, Hongaars en Weens, maar het is moeilijk aan vast werk te komen. En dat is immers te begrijpen? Van die marineboot op Honeyhead ben ik destijds alleen afgekomen, omdat tussen de andere slachtoffers drie verdwaalde ouwe jongens van Marnix stonden: Piet Koffieberg, Fokking, en een matrozejongen. Toen ik zei dat ik het niet deed, schoven ze meteen op, en zeiden dat ze het ook niet deden. Wanneer ik alleen had gestaan, was ik de zee op gegaan, of de lik in. Maar nu waren we met zijn vieren. Dat is twintig procent van de hele troep. Daar moet die kapitein over naar Londen bellen, en dan krijgt hij misschien iemand aan de lijn die zegt: ‘Ja, da's waar ook! Dat kan eigenlijk niet.’
Bij mekaar blijven doe je automatisch, zonder er bij na te denken. Je kent immers alleen je eigen troepje kluiveduikers, en je hoort bij mekaar. Zo is het ook in de muziek. Wanneer daar iemand iets te doen weet, roept hij zijn eigen kluiveduikers. Ik heb te lang een ander schip gevaren.’
|
|