| |
| |
| |
Het naaktmodel
‘Een tijd geleden is er eens een verslaggeefster bij me geweest. Die schreef later in haar blad iets in de trant van: ‘Alvorens Truus Trompert ingaat op een voorstel, om model te staan, vergewist zij zich er steeds van dat het wel degelijk gaat om het maken van kunst.’ Dat is toch flauwekul? Ik ken de hele Amsterdamse kunstenaarswereld! Stel je voor dat ik ineens zou zeggen: ‘Wacht even! Mag ik mij misschien eerst vergewissen?’
Och nee; kwaad ben ik er niet om. Ik ben bij mekaar misschien wel een paar duizend keer geportretteerd, geschilderd, getekend, gebeeldhouwd, en het werd telkens Truus, telkens anders. Een paar keer vond ik het zelf erg mooi. Kunst is een poging waarover je verschillend kunt oordelen. Zo is het met het werk van jullie natuurlijk ook. Waarschijnlijk heeft het mens van dat blad het vriendelijk bedoeld. Ze heeft gedacht: ‘Ik zal er de nadruk op leggen, dat die Truus een nette vrouw is.’ - Ieder zijn eigen visie hoor!
Ik begrijp wel hoe ze er aan kwam. Ze vroeg, of ik wel eens rare dingen meemaakte in mijn vak. Dat kunnen mensen je zo aarzelendweg vragen. Ik zei: ‘Och, in de provincie had je vroeger wel amateurtekenclubjes, waarvan de leden dan samen een model betaalden. Soms is er dan een bij - en dat zie ik zo, want ik loop langer mee dan vandaag. Dan denk ik: “Mannetje mannetje! Jij zit helemaal niet te tekenen! Jij doet maar alsof!”
Toen zei die mevrouw van dat blad vlug: “En toen bent u natuurlijk niet meer teruggegaan!” Ik zei: “Nee.” Dat was ook zo, want ik ben daar niet meer teruggeweest. Maar natuurlijk laat ik niet een heel stel serieuze mensen zakken, omdat er een vervelende vent bij zit. Het was alleen - ik had het veel te druk, en als je moet gaan kiezen, valt die club wel het eerst af, omdat je er toch een beetje met tegenzin heen gaat.
Ik heb niet nodig, dat men nadrukkelijk van mij verklaart, dat ik een net mens ben, maar zo'n vrouw doet dat toch, omdat ze niet merkt, dat ze met haar overdreven nadruk zichzelf in d'r hemd zet. Je hebt ook mannen - gemeente- | |
| |
mannen of zo - die iets komen repareren aan de school, of de academie, of het instituut. En in de hal beginnen ze dan al vol verwachting om zich heen te kijken, met iets in de ogen van: “Ha! Het is hier een losse flodderboel!” - Vrouwen denken: “Jaja! D'r zullen vast wel rare dingen gebeuren, want mannen blijven mannen!”
En dat is zo. Mannen blijven altijd mannen. Je kan precies zo veel last van ze hebben als je wilt, en ook precies zo weinig. Als je dat niet weet, dan kan je niet eens naakt staan. Dan sta je hoogstens in je blootje, en daar is het in de kunst meestal niet om begonnen. Vandaar dat negen-en-negentig procent van wat zich aandient als kunstenaarsmodel meteen mislukt. Ik ben begonnen op mijn achttiende, en nu hoeft u ook niet meer te raden hoe oud ik ben, want ik doe het al zeven-en-twintig jaar. Men zegt dat ik een unicum ben. Maar als ik mooi ben, dan heb ik het er zelf nooit aan afgezien. Voor de oorlog was Greta Garbo mooi, nu is het Brigitte Bardot, en die zijn ook wel mooi natuurlijk. Maar kunstenaars kijken anders.
Ik heb eens een jaar in de Rijksacademie gestaan voor beeldhouwers. Dat was dag in dag uit zeven uur poseren in een moeilijke houding - zeg maar zes-en-half uur, want een kwartier voor het uitkleden, en nog eens een kwartier voor het aankleden gaat er af. Ten slotte raakte ik die schele hoofdpijn niet meer kwijt. De hele dag stonden die jongens met zijn drieën op steen te hengsten, en het leek wel, of ze er 's nachts niet mee ophielden. De controleur van de ziektewet zei: “Waar bent u dan ziek van? Van een beetje model staan? Kom kom!” Ik zei: “Hebt u kinderen? Ja? Als u er drie hebt, moet u ze alledrie een stuk steen geven, en dan maar bikken, terwijl u er zelf in de houding bij blijft staan. Kijken of het bij u ook een jaar duurt.”
Bij die ene ging ik er nog op in, maar het is gewoon sarren, wat die mannen doen. De ziektewet, de werkloosheidswet, de belasting, het is allemaal een pot nat. Ze komen binnen en trekken meteen het gezicht van mannen van de wereld, die best weten, dat kunstenaars alles met mij mogen doen. Zelf zijn ze ook een beetje kunstenaar, vertellen ze. Allemaal! En als dan blijkt, dat ze toch niks mogen, dan is dat natuurlijk een persoonlijke belediging.
Later sarde ik gewoon terug. Dan zei ik: “Ach ja - alle vrouwen zijn immers hetzelfde?” En als ze dan als mannen
| |
| |
van de wereld goedkeurend stonden te knikken, zei ik: “Het is nu half twaalf. U bent dus al drie uur van huis. Wat denkt u dat uw vrouw op het ogenblik doet?” - Daar kreeg ik ze nijdig mee! Mijn man? Mijn man is dood. Hij was apothekersassistent. Hij heeft altijd geweten wat hij aan mij had.
Ik ben niet iemand die de moeilijkheden zoekt. Ik heb gemerkt, dat het aan mijn schilderijen ligt. Als ze van de ziektewet of de werkeloosheidswet of de belasting komen, dan haal ik ze even van de muur. Zo veel heb ik er niet. Dat komt ook omdat ik minder particulier werk ben gaan aannemen, en meer voor scholen doe, sinds het jaar dat ik een beetje heb gekwakkeld. De school betaalt sociale lasten voor je.
Particulier werk vond ik eerst fijner. Dan poseer je voor volwassen kunstenaars, en je ziet hun gedachten beetje voor beetje vorm aannemen. Daar ga ik me dan zo nuttig van voelen, dat ik erg mijn best doe. Ik heb ook veel geleerd in al die jaren, want ik heb mijn oren open. Kunst is kijken, en dan rekenschap afleggen van wat je ziet, en van je gedachten. Het zijn hun gedachten, maar ze kijken naar mij!
Vroeger vond ik het belangrijk, dat ik het was, die werd uitgebeeld. Dan dacht ik wel - misschien wel over duizend jaar, bestaat dat beeld nog, en dat is Truus!’ Maar dat raak je kwijt, juist als je werkt met echte kunstenaars, want die hebben zulke gedachten niet. Geen zinnig mens gaat immers armoe lijden om onsterfelijk te zijn. Die mensen zijn kunstenaar, omdat ze niks anders kunnen! Omdat ze niet anders kunnen is misschien beter. Daarom zijn kunstenaars altijd aardige mensen. Centen heb je nodig - maar werken is leuk. - Nee, dit zijn niet al mijn schilderijen. Dat ene heb ik ergens opgeborgen, geloof ik. Wilt u het zien? Ik vind het zo'n kreng van een ding. Enfin.
Ze beloven je niet vaak een schilderij, en als ze het eenmaal hebben beloofd, dan moet je hen daar nog vaak aan herinneren. Dat is ook wel begrijpelijk. Het is immers hun werk. Je kan veel weggeven, maar je werk - dat kan eigenlijk niet.
Overigens ben ik langzamerhand verslingerd geraakt aan het werk op de scholen. Ik doe er nog wel steeds particulier werk bij, maar voor de kunstnijverheidsschool, of de academie, of het instituut is het anders. Het is minstens even mooi als meewerken aan een echt kunstwerk, omdat je nergens
| |
| |
zo'n geloof ziet aan het eigen tekenen, als bij die jonge kinderen. De leraar legt dan uit, dat ze eerst goed moeten kijken, en dat ze zich goed moeten realiseren, wat ze zien, en dat ze dan moeten proberen, dat mee te delen, door hun eigen visie onder te brengen in hun tekeningen. Dan zie je die gezichten geleidelijk verstrakken in concentratie, en ze gaan driftig zitten werken aan iets waar ze zonder meer in geloven, zolang ze er mee bezig zijn. Dat hebben ze later nooit meer, want volwassenen gaan telkens twijfelen. En wat ik ook al die jaren op de scholen nooit heb aangetroffen, is een vervelende vent die maar doet of ie tekent, zoals vroeger op die club. Iedereen gelooft hier in zijn werk; in de kunst.
Soms vragen ze om een bepaalde stand, waarbij ik met mijn gezicht naar het raam sta, en dan zie ik op de verdieping aan de overkant een vent, die achter een gordijn staat te kijken. Hij kan niks zien natuurlijk, maar hij wéét - en hij staat veel te raden. - Nee, kwaad niet. Ik word er treurig van. Dat is geen vent! Hij kijkt en kijkt, en dat vindt ie genoeg. Zijn visie zal wel niet interessant zijn. Ik weet wel dat niet iedereen een kunstenaar kan wezen, maar dit zijn dan toch maar de mensen, voor wie die kinderen later kunst moeten gaan maken!
Een keer ben ik geschrokken. Want ik let er niet op. Ik weet wel wat leukers om op te letten! Er werd iets gerepareerd aan de bovenleiding van de tram. Dat gaat met mannen in een bakje, boven op zo'n werkkraan, weet u wel? Ze kunnen het bakje omhoog en omlaag draaien. Ik merkte wel, dat er op straat wat gaande was, maar de klas was juist ingespannen bezig, en dan moet je niet je hoofd draaien, om even naar buiten te kijken, want daar breek je hun spanning mee. Toen ik eindelijk even kon kijken, schrok ik me een ongeluk! DIE mannen hadden pas een rare blik in de ogen! Ik was meteen van het podium af. De leraar heeft opgebeld en toen waren ze gauw weg. - Daar heeft de tram die bakjes niet voor, haha!
Soms zijn de kinderen woelig, en hebben ze geen zin in tekenen. Tenslotte blijven het kinderen. Dan zeg ik: ‘Jongens, ik zit hier niet voor niks hoor!’ Uiteindelijk ken ik de leraar soms ook nog van toen hij zelf leerling was. Ze mogen zich best eens realiseren, dat het moeilijk is, wat ik doe. Dat ze het niet zonder meer merken, vind ik best, want je moet aan mijn werk niet af zien, dat het moeilijk is - dan is het niet goed.
| |
| |
U mag mijn naam best noemen, als u dat wilt, en als u afbeeldingen van mij wilt reproduceren, is het mij best - als u maar geen tekening of schilderij van mij er bij zet, met opgestoken haar. Ik heb gemerkt, dat mensen me van die reproducties herkennen, en dan word je aangestaard in de hall van Tuschinski, en op straat roept de melkboer je achterna: ‘Hé! Venus van Milo!’ Dat moet u mij besparen. Voor de rest zal het me een zorg zijn, wat jullie schrijven.
Ik verdien met mijn werk een fractie van wat bijvoorbeeld een fotomodel in de reclame verdient - maar ik heb een leven! Als fotomodel in de reclame zou ik nooit dat gevoel hebben, ergens nuttig voor te zijn, en dan zou ik nooit zo veel hebben kunnen leren van echte kunstenaars. Een van de dingen, die ik daar heb geleerd, is trouwens dat geld gemakkelijk is, maar dat je heel goed rond kunt scharrelen met een beetje minder. Ik ben er helemaal bij gaan horen, en dat zou ik niet willen missen. Soms ga ik naar de school in een treurige bui, en dan merk ik dat het werk me helemaal opkikkert.
Dat ze op de scholen zo weinig betalen is misschien niet in de haak, omdat de scholen van de overheid zijn, en die kan wèl betalen. Als ik zozeer een unicum ben, dat men mij na zeven-en-twintig jaar nog steeds het hele seizoen kan gebruiken, dan is mijn zeldzaamheid op dit gebied in elk geval nooit betaald. Maar ik heb me er nooit echt kwaad om kunnen maken, omdat ik in het particuliere werk, steeds met de kunstenaars te maken heb, en die hebben bijna nooit veel geld te missen. Daarom heb ik ook nooit het gevoel gehad, dat ik zelf dan wèl geld te missen zou moeten hebben.
Ik weet, dat ik op den duur ongeschikt zal worden voor dit werk. Ik weet niet, wat ik dan met mijzelf zal moeten aanvangen. Maar ja, misschien word ik wel niet erg oud. Ik zou best op het podium willen sterven - en dan al mijn klanten op een mooie begrafenis. Ik tob er niet over, en ook dat heb ik geleerd van de kunstenaars. Goede jaren moet je nooit vergallen met denken aan andere jaren, die er nog niet zijn. Dat die komen - daar kan niemand wat aan doen. Dit is geen vak, waarin je tegen bevriende relaties kunt zeggen: ‘Zeg, kan je niet wat verzinnen? Truus heeft niks te doen!’ Dat kan niet, omdat het om kunst gaat. Als je iets zou proberen uit vriendschap, dan kwam er niets.
Maar dit zijn nog de mooie jaren, en eigenlijk heb ik niet eens tijd om er over te denken. Wat zegt u? Nee - ik kon u
| |
| |
gisteren niet ontvangen, omdat ik weer eens griep had. Dat heb ik in de zomer om de haverklap. Gelukkig ben ik het meestal ook weer onmiddellijk kwijt. Het komt, omdat 's winters, als de kachel aan is, die ateliers zijn drooggestookt. Maar in de zomer is de atmosfeer er vochtig en elk ogenblik komt er iemand binnen met koffie of zo, en niemand let er op, of de deur wel weer meteen dicht gaat, omdat je te gespannen bezig bent. Zonder dat je het merkt, sta je dan doodstil op de tocht.’
|
|