| |
| |
| |
De druktemaker
‘Het is allemaal gekomen door dat halftonnertje - een Austin 1940 bestelwagen. Ik had het ding net gekocht toen de oorlog uitbrak, en ik heb hem meteen verstopt; om na de oorlog wat te hebben. Maar omdat ik wel eens donor was voor de bloedtransfusiedienst, hoorde ik dat dokter Van der Spek geen vervoermiddel meer had voor zijn bloedplasma. - En eigenlijk zat ik me te vervelen. Mijn fabriekje liep vanzelf. - Schaarste aan alles - je hoefde het spul maar te maken, en de klanten kwamen het onder je vingers weghalen, dus mijn bedrijfsleider kon de hele was doen. - Ik zei tegen dokter Van der Spek: “U krijgt mijn mooie halftonner, en hij kost geen huur, maar ik blijf er zelf op zitten als chauffeur!” We hebben hem wit gespoten, met een rood kruis er op, en daar was het mee bekeken, want iedereen kwam meteen op het idee dat het een fijn wagentje was, om ondergedoken Joden te vervoeren.
Met dat fabriekje zat ik oorspronkelijk in Hillegersberg, op een langlopend huurcontract in het gebouwtje van een meubelfabrikant, die groter was gaan bouwen in Rotterdam. Toen daar werd gebombardeerd, stond hij meteen voor mijn neus. Ik heb gezegd: “Ik zal je niet dwars zitten met dat contract, maar je moet me even tijd laten.” - Behalve die meubelfabriek van hem, was ook het abattoir in Rotterdam aan puin gegooid, en daar stonden de keukenwagens voor de vierhonderd soldaten, die bij Hillegersberg met een lege maag een regelrechte frontlinie lagen te houden, tegen de Duitse parachutisten. Ik had mijn mensen al aan het reinigen van de fabrieksketels gezet, en zelf ging ik bij de grote villa's aanbellen, of ik de dienstbode mocht lenen. Die mevrouwen kwamen allemaal zelf, en de groenteboeren zeiden: “Neem maar mee wat je nodig hebt!” De slagers trouwens ook.
Toen kwam het bericht dat we hadden gecapituleerd. Ik reed net met een vrachtwagen melk voor zeventig onechte kinderen uit een Rotterdams tehuisje dat liep te zoeken naar een nieuw onderdak, en ik kwam langs een veldje, waar een kapitein met zijn jongens mijnen aan het leggen waren. Ik
| |
| |
riep: “We hebben gecapituleerd hoor!” Meteen trekt die kapitein zijn pistool - een negen millimeter F.N. - en hij zegt: “Wacht even, dan kom ik jou door je donder schieten!” Gelukkig kon zijn kolonel het bevestigen, en toen zakte hij als een zoutzak in mekaar. Iedereen ging zijn wapen in de sloot gooien, en toen zei ik: “Da's zonde! Stop ze dàn bij mij in de fabriek in de afvalbalen!”
Ik wist toen nog niet precies wat je onder “capitulatie” moest verstaan, omdat ik alleen lagere school heb gehad, maar ik begreep er steeds meer van, en ik zei tegen die kolonel: “Jullie hebben tòch niks meer aan die tien vrachtwagens - geef ze even aan mij om dat kindertehuis ergens onder te brengen.” Dat moest in orde worden gemaakt met een Duitse officier die de capitulatie kwam regelen. Hij zei dat het mocht, maar alleen voor gewondenvervoer, en er liepen in Hillegersberg ook al een man of zeventig aan gevluchte Rotterdammers rond, die naar Amsterdam wilden, omdat ze daar familie hadden. Ik heb ze aangekleed met bloedlappen, en ik gaf hun opdracht in gekerm uit te barsten zodat de tehuiskinderen niet zo zouden opvallen.
We zijn in Amsterdam naar de Dam gereden, en ik heb tot de menigte gezegd: “Dit zijn Rotterdammers, die door het bombardement alles verloren, en wil een uwer misschien met de pet rondgaan?” Vervelend was, dat toen we de opbrengst hadden verdeeld onder toezicht van twee oude dames uit het publiek, iedereen zich de bloedlap van de kop rukte, en gewoon naar de tram liep. - Die zeventig kinderen heb ik naar de Apollolaan gereden, om te verdelen onder rijke mevrouwen, maar de zusters zaten te drammen dat ze hun boeltje liever bij mekaar hielden, en toen zag ik een lege villa aan de Apollolaan. Ik bel die makelaar, en ik zeg: “U spreekt met de commandant van Rotterdam.”
Hij kwàm, - maar meer omdat hij een vette huurder rook. Ik stelde de kinderen met de zusters, en mijn chauffeurs met de ledikantjes op de nek, verdekt op, en toen de makelaar voor mij de deur had geopend, werden we volgens afspraak allebei overhoop gelopen. In een oogwenk was het hele kinderhuis geïnstalleerd. Een sterke vent, die ze er dan nog uit krijgt! Die avond zag ik in Velzen een geschikt gebouwtje voor mijn fabriek, en toen ik was verhuisd, vond ik in mijn afvalbalen tweeëndertig pistolen, waaronder zelfs twee Mausers! Toen de mensen van het verzet op mijn halftonnertje
| |
| |
afkwamen, heb ik meteen gezegd: “Hebben jullie soms wapens nodig?” Ik deed ook eerlijk Rode Kruiswerk, maar de dingen gaan zo door mekaar lopen. Dokter Van der Spek had nog niet gezegd, dat de Duitsers in Beverwijk tweehonderdachtenveertig patiënten binnen twee maal vierentwintig uur op straat gingen zetten, of ik zat al papieren te vervalsen.
Ik werd er altijd bij gehaald in zulke gevallen, want die dokters met al hun scholen - organiseren konden ze vaak wel - maar als er plotseling iets gemaakt moest worden in een volslagen wanorde - dan waren ze blij dat Jantje de Krey ook mee was komen spelen! - Ik rijd in mijn halftonnertje met dokter Lindeboom en vijf goeie jongens naar Beverwijk, en onderweg worden we aangehouden door een Duitse officier. Zijn wagen stond langs de kant van de weg, en of we hem naar IJmuiden wilden slepen. Ik doe dat en hij nodigt ons met zijn zevenen te eten. We komen met de buik vol in een goeie stemming, en ik zeg: “Het ergste vinden wij Hollanders, dat we nooit meer de zee mogen zien!” Hij zegt: “Dan mogen jullie vandaag even de zee zien!”
Ik zeg tegen dokter Lindeboom: “U neemt de plattegrond van die geschutsopstellingen in u op hè? Want ik moet praten met die mof over de zee!” - En toen heb ik respect gekregen voor de jongens van de spionnagegroep, want we hebben meteen iemand met een tekeningetje teruggestuurd naar Amsterdam, en geen twaalf uur later bombardeerden de Engelsen de stellingen plat. We zijn daar namelijk teruggeweest, omdat ik in Beverwijk met mijn valse papieren wèl een Duits vrachtwagenconvooi dat leeg ergens heen moest, zo ver kreeg dat de hele troep werd meegenomen, maar alleen tot de Velzerpont. Daar stond ik toen, met meer dan tweehonderd bedden vol in de openlucht!
Ik zei tegen de zusters: “Wees vriendelijk tegen elke Duitse soldaat, en lok er zoveel mogelijk tussen de bedden!” De Duitse commandopost was daar vlak tegenover, en toen er genoeg moffen tussen de bedden stonden, stormde ik er binnen, en ik riep: “Maar weet u dan niet, dat uw mannen levensgevaarlijk doen? Het is één bonk besmettelijke ziekte, wat daar in de bedden ligt!” - Hij was zo'n man die je dan meteen ziet denken: “Dan zit ik hier zelf ook niet kosjer!” In vijf minuten had ik een “Bescheinigung” dat ik naar IJmuiden mocht, om daar die twee schepen te halen voor vervoer naar Amsterdam. Die Commandant van IJmuiden
| |
| |
zei, dat hij helemaal geen schepen had, maar ik zei: “Jawel, ik heb ze zien liggen, want we hebben gisteren de zee mogen zien van die meneer!” En ik liet hem het visitekaartje zien, dat die mof me had gegeven. Hij bleek gelukkig nog te leven. De zusters zongen met de patiënten: “Zie ginds komt de stoomboot.”
Ach ja, je leert die dokters kennen! Ik heb wel met negen van die heren is mijn laadbakje naar Arnhem gerost. Daar was toen de slag om Arnhem aan de gang. We hebben tweeennegentig uur aan een stuk staan te snijjen. In alles! Duitsers, Engelsen, burgers. Met de Duitse chirurgen waren we toen al lang jij en jou, want ze hadden gezien dat wij hem óók van jetje konden geven. Zelf was ik bij het binnendragen van de gewonden en ik spreek Engels, omdat ik in Amerika ben geweest. Ja.
Mijn moeder wilde me niet naar Amerika laten gaan, toen ik zeventien was, omdat ze als weduwvrouw het geld nodig had, dat ik inbracht. Toen ik nog op school zat, werkte ik al in de vakantie op een kwekerij. Daarom kon ik na de school meteen als leerjongen komen bij Corona, die bloemenwinkel in de Kalverstraat. En daar was Aalborg de heier klant, die zei dat ik bij hem meer kon verdienen. Hoevéél meer, heb ik moeder niet verteld. Vierentwintig gulden in de week gaf ik haar, en dat was een kapitaal in die jaren. Toen ik driehonderdvijftig gulden achter de hand had, zei ik: “Zet je handtekening nu maar voor mijn paspoort, want anders ben ik de volgende week tòch vertrokken!”
Ik had een oom in Amerika - een legendarische oom, omdat hij nooit wat liet horen. Ik wou met alle geweld naar hem toe. Ik ben in een reddingboot gekropen, omdat daar altijd water en scheepsbeschuit is. 's Nachts drentelde ik op het achterdek. Voor moeder had ik een briefje achtergelaten, met die driehonderdvijftig gulden, en de waarschuwing dat ze het gewoon met vijfentwintig gulden in de week moest uitgeven. Dat bleek overbodig, want ik liep dat Baltimore binnen, en ik zag op de markt een vent, die bloemen verkocht in zulke slordige bossen, als wij ze bij Corona nog niet in de vuilnisbak zouden gooien. Ik kon me niet verstaanbaar maken, maar ik pakte zo'n bos, en het gevolg was dat ik honderdvijfendertig dollar in de week ging verdienen, dus ik kon moeder meteen verhogen tot zestig gulden in de week. Een volwassen heiersloon!
| |
| |
Ik schreef moeder dat ik nu John Smith heette, dus dat ze me niet meer moest schrijven als Jan de Krey, anders zouden ze me terug sturen. Prompt schrijft ze me als Jan de Krey! Ik ben meteen verhuisd, en ik heb alleen nog maar geld gestuurd. Toen ik negenhonderd dollar had, ben ik op de trein gestapt naar New York om me te laten bekijken door oom. Die bleek me niet te liggen. Ik heb een ouwe auto gekocht om eens naar Detroit te gaan, maar onderweg zag ik een huis in brand staan, en daar ben ik toen naar binnen gelopen om mensen er uit te halen. Pas toen ik er uit kwam, bedacht ik dat ik niet moest opvallen, dus ik leg die twee ouwe mensen op straat, en ik spring gauw in mijn auto.
Een paar kilometer verder merkte ik dat ik bloedde als een rund aan de schouder waarmee ik de deur van dat brandende huis had geramd, dus ik stop bij een ziekenhuis, en die dokter zegt: “Dat kan jij niet hebben gekregen met vallen!” Ik zeg: “'t Is maar hoe je valt, dokter!” Hij maakt die schouder, en ik smeer hem meteen, en die avond las ik in de krant een verhaal met grote koppen: “Wij zoeken de grote held, die zijn leven waagde voor twee oude mensen!” Het was de Syracuse Paper, en het is in de voorzomer van 1927 geweest.
Ik had gelijk, dat ik hem was gesmeerd, want twee jaar later in Detroit ben ik opgeschreven als getuige bij een autoongeluk, en toen merkten ze dat ik geen staatsburger was. De politie brengt je dan aan boord van een schip, en in Engeland haalt de politie je af, en brengt je aan boord van een ander schip en in Hoek van Holland staat de Hollandse politie om je af te halen. Ik dacht er heel wat van, maar ze zeiden alleen: “Dag Jan.” Toen liepen ze met de handjes op de rug weer ergens anders heen. Zelf ben ik toen dat fabriekje begonnen voor een bestrijdingsmiddel tegen meeldauw.
Om kort te gaan - ik sprak Engels als een Amerikaan. En je had in de slag om Arnhem een hoop komedianten onder de gewonden. Die zeiden dan meteen tegen me: “Ik mankeer niks man - ik doe maar alsof - weet jij geen maniertje om hier weg te komen?” Dan tekende ik even uit hoe ze moesten lopen naar een adres waar iemand zat die zich bezig hield met zulke gevallen. Maar op een bepaald ogenblik kon ik óók niet meer op de benen staan, en toen pakt een van die Duitse dokters me onder de arm, en brengt me een kantoor binnen. Hij zegt: “Ik zal eens wat te eten voor jou bestellen!” Meteen slaat er een granaatscherf door het dak, en de tele- | |
| |
foon gaat. Hij neemt de hoorn op, en hij zegt: “Oberstabartzt.” Hij springt op, en verdwijnt. Ik zat te suizebollen, maar ik had het gehoord! Oberstabartzt! In een ogenblik had ik zijn bonboekje te pakken en een stapeltje origineel briefpapier, en het stempel van zijn bureau, en zelfs zijn handtekeningsstempel! Toen hij terug kwam zei hij: “En nou gaan we eindelijk eten!” Zelf zat hij na twee happen te knikkebollen boven zijn bord. Zo'n man herinnert zich niks meer. Toch was ik blij, dat ik kort daarop onze ploeg weer naar Amsterdam moest rijden, zodat ik die rommel kon lossen.
Terug naar het slagveld had ik dokter Van de Brekel van de gezondheidsdienst in de laadbak, die in Arnhem wou bekijken wat hij moest doen als er een slag om Amsterdam zou komen, en Turfkruier van de knokploeg die niet zei wat hij daarginds ging doen, en kapelaan Haring die iets geestelijks moest. Bij Apeldoorn werden we aangehouden door moffen van de Sicherheitsdienst, die ons meteen op onze bekken begonnen te timmeren. We werden in een vrachtwagen geladen, waar al twee dominees en een officier van het Leger des Heils in zaten, dus er werd luid gebeden, omdat iedereen dacht dat ze ons gingen doodschieten, maar ze reden ons naar de Achterhoek, om graafwerk te doen aan een nieuwe linie. De mof die daar voor de troep kwam, leek een geschikte vent. Ik begon te schreeuwen, dat het een mooie boel was om dokters en geestelijken aan het graven te zetten, die nodig waren aan het front. Hij schrok zich rot en liet ze meteen gaan.
We werden ingekwartierd op boerderijen. Er woonde een man daar aan de rivier, en ik had nog een ring met een briljant. Ik zei: “Als je mensen overzet, mag je die ring hebben.” Hij zei: “Ik zet mensen over, en die ring wil ik niet hebben.” Als hij dat niet had gezegd, was ik niet met hem in zee gegaan, want er is geen betalen aan als je er voor doodgeschoten wordt. Ik zorgde steeds dat het aantal mensen op mijn eigen boerderij klopte, door aan te vullen met aspirantvluchtelingen van andere boerderijen. Ten slotte zei die mof tegen me: “Op andere boerderijen klopt het nooit!” Kort daarop werd ik gewaarschuwd dat ie argwaan kreeg. Toen ik zelf in Amsterdam aankwam ben ik in mekaar geploft. Ik bleek ziek.
Ik had een week of wat in dat ziekenhuis gelegen, toen die zuster zei: “He spijt me Jan, we hebben niks anders meer
| |
| |
dan een schaaltje biet.” Daar word ik toch kwaad op dat mens! Ja, daar moet u nonnen voor kennen! Ze doen je goed tot ze d'r bij neer vallen, maar ze verdommen het je waarde te onderkennen - terwijl ik godbetert de enige ben, die kan organiseren! Ik zeg: “Haal me kleren, non!” - De dokter zei: “Jan, als ik je met riemen vast moet binden, word je ook niet beter, maar één ding - blijf die pillen innemen, al voel je je nog zo lekker, omdat je in actie bent!”
Op de handtekeningstempel van die Oberstabartzt kreeg ik van de Ortskommandatur twee tientonstrucks los, en papieren voor achttien jongens als chauffeurs en lossers. U hebt dat, geloof ik, nog steeds niet begrepen, maar de Oberstabartzt durft geen enkele Duitser dwars te zitten, omdat ze denken, dat die bevel kan geven, hen over te slaan, als ze zelf aan flarden komen te liggen. Ik rijd naar een zwarte handelaar in de buurt van Alkmaar, die een paar honderd mud aardappelen had liggen, waar hij de Amsterdamse hongerwinterprijs van twaalfhonderd gulden per mud voor vroeg. Ik zeg: “Heb je die jongens van mij al eens diep in de ogen gekeken? Ik laat er zestien achter, en je hebt tweemaal vierentwintig uur huisarrest met je vrouw en je koter, ingaande op het ogenblik dat we wegrijden met die aardappelen!” En al die tijd keek hij in de loop van mijn negen millimeter F.N.
Kort daarop ben ik opgepakt door de Sicherheitsdienst, en naar Den Haag gebracht. Toen ik werd ingeschreven in de gevangenis, moest ik even wachten in een lokaal, waar ook een paar Hollandse politieagenten zaten. Ik had nog een sigaret, en ik vroeg om vuur. Een van die agenten kwam met de lucifer bij me staan, en mompelde: “Zullen we samen de benen nemen, en onderduiken?” Maar ik dacht dat ze niet veel konden weten, en ik zei: “Als ik hem smeer, weten ze zeker dat er wat aan de hand is. Breng liever een berichtje naar dokter Van der Spek.” - Zijn vrouw is toen onmiddellijk op een fiets met houten banden met een lege maag naar Amsterdam gefietst. Hoevers heette hij. Agent Hoevers. Dokter Van der Spek heeft alles grondig schoon gemaakt. In Leimuiden hadden we bijvoorbeeld een woonschip liggen, waar vogelvrijverklaarde jongens zaten, en we wisten ook iemand van tachtig jaar, die zo graag aan het verzet mee wou doen, maar ja, wat doe je met iemand van tachtig jaar? Die hebben ze toen moederziel alleen met zijn vrouw op dat schip gezet, om de overval af te wachten.
| |
| |
Het moet verraden werk zijn geweest, maar ik vermoed, dat de moffen die verrader niet zo erg hebben geloofd, en als je het mij vraagt waren het tweedekeus S.D.-ers die mijn geval behandelden. Ten eerste sloegen ze er maar een beetje dom op los tijdens mijn verhoren en ten tweede hebben ze wel degelijk op andere plaatsen, waar ze wat van wisten, invallen gedaan, maar pas in de loop van de volgende dagen! Dat doe je toch allemaal tegelijkertijd? - Misschien hadden ze personeelstekort. - Toen ze overal bot vingen zijn ze naar dokter Van der Spek gegaan, en die heeft gezegd dat ik een goeie kerel was, die met bloedplasma reed voor hun eigen kameraden. Die avond kwamen ze bij mij in de cel, en die ene zei: “Je ben vrij, zwijn!” Ik zei: “Wat, zwijn!” Hij zei: “Nee, da's waar, je bent een goeie kerel!” Hij zei het uit gewoonte.
Het was al nacht. Ik ben naar het station gelopen, en daar zat een spoorman achter een schrijftafel. Ik zei dat ik uit de gevangenis kwam, en dat het belangrijk was, om redenen die ik niet kon zeggen, dat ik zo gauw mogelijk in Amsterdam zat. Hij keek niet eens op. Ik weet niet, wie hij was. Het is de krankzinnigste ervaring van mijn leven geweest! Hij pakte de telefoon en zei: “Rij effe voor, Kees.” Voor ik het besefte zat ik in een trein! Een complete trein! Helemaal alleen! Ik heb nooit zoiets spookachtigs meegemaakt! - Een van de redenen waarom ik heb toegestemd in dat interview met u is, dat die spoorman misschien dat stuk leest, en me eindelijk eens kan vertellen hoe of wat. En ook die kapitein van dat mijnenveldje in 1940 zou ik wel eens willen spreken. Een boze man. Ik zou hem zelf ook willen vertellen, waar zijn negen millimeter F.N. nog voor heeft gediend. Soms zie je mensen een minuut, en daarna nooit meer, terwijl ze je blijven boeien. Hoeveel mensen waren er nou boos in de oorlog? Mij moet je niet eens rekenen. Ik lijk misschien meer op die spoorman. Ik deed wat ik niet kon laten, omdat ik beschikbaar was.
Na de oorlog ben ik een tijd in de versukkeling geweest, maar ik merk nu niks meer, behalve dan van mijn kaak. Die is aan gruzelementen geslagen, maar ik hoef nog maar twee operaties te ondergaan. Nee - die kaak heb ik niet opgelopen bij de verhoren in Den Haag, maar bij een gevecht met een S.D.-er toen ik op bezoek zat bij iemand die niet kon riskeren gearresteerd te worden. - Moet je horen jongen, als ik alles moet vertellen, zit je de volgende maand hier nòg. Ik heb
| |
| |
bijvoorbeeld ook gevaren als kok. Eerst op een trawler, toen op een vrachtschip, en later op een passagiersschip. De kapitein van dat laatste schip heb ik nog teruggezien, nadat ik hier in Slotervaart mijn café-restaurant “Le viaduc” was begonnen. Hij keek of hij het in Keulen hoorde donderen, want hij was maar toevallig de zaak binnengestapt, en hij wou meteen dat ik weer met hem meeging. - 't Is wel een aardige zaak hè? Het volgend jaar heb ik een rozenpoortje op het terras. Dat kost niks, omdat ik het zelf kan maken.
Op je kosten moet je hier scherp letten. Het is een tamelijk dure buurt, met veel mensen die behoorlijk verdienen, en het goed van eten en drinken gewend zijn, maar ze zitten hier allemaal op hoge huren, of hoge afbetalingen op hypotheken. Ik ben blij dat ik dat meteen door heb gehad. De koffie kost hier vijfenveertig cent, en de rest is navenant. U ziet, het loopt aardig vol. U zou wel opkijken, als u wist wie hier nog allemaal binnenlopen, - ook van de heren dokters. Nou ken ik die ook nog wel van buiten mijn bedrijf. Die dokter van dat ziekenhuis in Beverwijk haha! Da's een heel beroemd chirurg. Hij heeft me nog eens bij een operatie gehaald - zogenaamd om beschikbaar te zijn als donor.
Nou kan ik dat als eenvoudige jongen niet bekijken, maar ik heb daar zo weinig bloed bij gezien, dat ik hem er van verdenk, mij te hebben laten komen, om te kijken of ik van mijn stokje zou gaan. Kijk es, ik ben een druktemakertje, en bij dat transport van zijn ziekenhuis, toen hij met de handen in het haar zat, toen liep ik de boel te commanderen, of ik de geneesheer-directeur zelf was. Hij zal gedacht hebben: “Ik zal Jantje een beetje deemoed leren!” - Hebt u zo'n operatie wel es gezien? Ze legden die persoon open of het een bokking was, en toen kwam de dokter met zijn zaagje, en hij zaagde een stuk uit die ruggegraat, en hij nam een stuk bot uit die persoon, en dat mepte hij in die rug vast met een hamer! Tik! Tik! Tik! Een gek gezicht! Ik ben niet van mijn stokje gegaan, want waar ik meest paf van stond was, dat er ook nog een grapje van af kon bij dat werk. 't Is heel wat hoor - scholen!’
|
|