| |
| |
| |
Echt en onecht
Mijn vader heb ik eens een briefje van vijfentwintig gulden zien verscheuren. Hij zal er wel bij hebben verteld waarom. Jazeker, hij zal er niks bij vertellen!
Hij is al tweeëntwintig jaar dood, maar als ik wat sta te maken, zie ik hem nog altijd naast me staan. Toen ik nog niet eens op de werkbank kon kijken, stond hij me al dingen te leren.
Op mijn achttiende wou ik een avond uit met een meisje, maar hij zei: ‘Breng haar maar mee naar de werkplaats!’ - Moeder maakte het gezellig met een bakje drinken, zodat ze toch met me is getrouwd.
Niet dat mijn vader sjagrijnig was. Hij kon smakelijk vertellen. Als jongen is hij door zijn eigen vader nog eens uitgeleend aan een rijke persoon in Gelderland, die zelf meubels maakte voor liefhebberij. Die man had een gepolitoerde werkbank hahaha!
En hij stond te werken op een Perzisch tapijt, wat handig was om de krullen op te vangen, die de booi dan met tapijt en al naar buiten droeg. Vader heeft vaak voorgedaan hoe dat ging, en dan stonden we te gieren van het lachen.
Als vakman heb je nooit wat tegen een rijk iemand, los van het feit - ik weet het uit ervaring - rijke mensen zijn altijd vriendelijk - het zou een mooie boel worden - geen kopzorg aan je lijf, en dan nog niet vriendelijk!
Dat met die vijfentwintig gulden moet omstreeks 1912 zijn geweest, toen vijfentwintig gulden was, wat tweehonderd gulden nu is. Zelf had ik zestig gulden in de week op mijn zestiende - tweemaal zoveel als een volwassen meubelmaker destijds bij een baas verdiende. Evengoed moest ik op zondag weer met vader mee de werkplaats in, om te leren wat ik nog niet kon. - Wist ik maar wat hij zei, toen hij die vijfentwintig gulden verscheurde, maar ja, ik heb het niet gehoord, want ik schrok me rot.
Hij was altijd bezig met de zin van het leven. Hij las boeken. Soms als ik mensen spreek, denk ik: ‘Jou zou ik nooit gunnen dat je een kind van mijn vader was geweest.’ Dat
| |
| |
betekent dat ik zo iemand niks slechts toewens.
Mijn vader had in zijn hoofd, dat hij mij alles zou leren wat hij zelf wist. Mij - niet mijn broertje - maar dat is me pas opgevallen toen ik er zelf voor stond als vader van twee zoons. U moet niet denken dat mijn broer geen goeie meubelmaker is. Wat vader mij heeft geleerd, dat is het ouwe vak, zoals ze het vroeger deden zonder machines. Daar geloofde hij in, en dat sloeg zozeer op niks, dat ik de enige ben die het nog kan.
Je stuurt je kind een heel smal straatje in, als ie alles moet kunnen, want dan kan ie eigenlijk niks meer. Mijn zoon Niek - hij kan nog niet alles, maar hij is al zo'n eind op weg het te leren, dat hij ook al een heleboel niet meer kan. Bijvoorbeeld de timmermanskist op de nek slingeren en de bouw in gaan voor honderd gulden in de week. Bij mij heeft ie weken gehad van dertig.
Als hij toen wèl die timmermanskist op de nek had geslingerd, dan was wat ik hem had geleerd, verloren moeite geweest - verloren uren, die hij buiten had kunnen spelen. Dat gaat zo'n kind je kwalijk nemen. Met een mooi vak ben je rijk - weet u wel? - of je centen hebt of niet - nou - da's een opvatting - die kàn je delen...
En dan heb je vakken, dat zijn geldvakken. Niek hier, die is nou getrouwd... en zijn dochtertje van drie hebben we laatst, toen de zon scheen, in een klein race-wagentje laten rijden bij het museum. Vier toeristen lagen meteen op de knieën om haar te fotograferen, en een van hen zei: ‘U hoort hier nader van - méér zeg ik niet!’ Ik zeg: ‘Meneer, mijn naam is Mehagnoul, en ik ben meester-meubelmaker’... is het die meneer soms, van wie u mijn naam hebt?
Ja, ik vraag me af - hoe komt u zo bij mij. Ik heb dat trap-autootje al voor u klaar gezet. 't Is echt iets voor een krant. U bent niet iemand, die mij over mijn andere zoon Jean komt interviewen, dat zag ik meteen, want da's een ander soort journalisten. - Waar was ik? O ja - Niek is nou getrouwd, en zijn schoonvader heeft een geldvak. Een geldvak is een vak waarbij je meer plezier hebt aan wat je verdient dan aan wat je verkoopt.
Mijn andere zoon Jean heb ik die fijne flauwekul niet geleerd, want die wou wielrenner worden, en als zo'n jongen daar echt in gelooft, moet je hem niet verbieden, maar ik dacht: ‘Een volwassen meubelmaker, waar elke baas blij mee
| |
| |
is, loopt niet in zeven sloten tegelijk.’ Zo'n opleiding hoeft ook niet zo gek lang te duren, en dan heeft ie dat meubelmakersvak achter de hand om brood te verdienen.
Maar da's een lapmiddel als zo'n jongen van echt vak heeft geweten. Goed, op den duur heb je het jofel samen met een tof stel jongens op je werk, en lekker 's middags om vijf uur naar huis, en de hele zaterdag lopen lachen. Jean heeft gereden van 1948 tot 1957. U zult zich dat ongetwijfeld herinneren, al bent u geen sportjournalist. Jean Mehagnoul, die Gerrit Schulte er bijna uit gereden heeft.
Kent u hem niet? Meneer, u bent nou een beroemde journalist - tenminste dat denkt u - nee, nee, dat móét u denken, anders hebt u er niet eens de lol van. Maar als u en ik samen binnenstappen in welk Brabants of Limburgs café ook, dan komt daar meteen een wildvreemde op ons af, die zegt: ‘Dag meneer Mehagnoul, drink wat van me, en die onbelangrijke persoon die u bij u hebt ook en hoe gaat het met Jean?’
Maar die wielrennerswereld ligt vol voetangels en klemmen waarvan je als vader geen flauw vermoeden hebt. Toen de jongen er mee op moest houden, werd hij mager van heimwee naar de courses.
Een jaar nadat Jean ophield met fietsen werd Biedermaier herontdekt. Zoiets merk ik meteen, omdat de antiquairs bij mij komen met hun kapotte handel, en als iets in de mode komt, dan wordt wat ze bij mij brengen kapotter, want dan gooien ze zelfs geen wrakken meer weg. Ik was blij met die mode. Ik hou van Biedermaier.
Ziet u die stijl van dat stoeltje? Die is op de ene plaats meer ovaal dan op de andere, maar dat zie je niet meteen als je geen kenner bent. En de aansluiting van de borstkanten op de stijl - handgepast - daar mag geen sigarettenvloeitje tussen kunnen - allemaal afgeduveld en geprikt - wat wilt u dan met een machine? Als ik tweetiende millimeter op me zaag verloop, heb ik een stuk brandhout gemaakt!
En als ik dat stoeltje een bewerking doe ondergaan - nee niks met hete strijkijzers - mensen die dat zeggen kunnen het niet - als ik het doe, dan kan zelfs geen kenner meer zien, dat het geen authentieke stoel uit de Biedermaier-periode van 1815 tot 1845 is. Of ik dat vaak doe? Waarom zou ik?
Toen de mode een rage werd, is een fabrikant in België
| |
| |
Biedermaier-stoeltjes machinaal gaan maken. Toen kwamen hier antiquairs, die zeiden: ‘Mehagnoul, ik weet een Biedermaiertje, dat goedkoper is, dan dat van jou.’ Ik zeg: ‘Is het soms dat Belsje?’
Sommigen zeiden dan: ‘Kom maar es bij me kijken - gewoon voor de flauwekul!’ Maar meestal zeiden ze niks meer. Als ik ècht kom, maar dan met een van mijn eigen Biedermaiertjes onder de arm... kijk es, als u, die geen verstand hebt, dat Belse meubeltje ziet staan, dan denkt u er heel wat van. Het uitgangspunt bij Biedermaier is de strakke eenvoud, en dat is op zichzelf al zo'n goed idee, dat het altijd wel wat wordt. Bovendien zijn die Belse Biedermaiertjes goed in mekaar gezet. Pas als ik een van mijn stoeltjes er bij zet, dan zie je in één oogopslag - daar staat een prinsje tussen een zoodje Belsjes die zich schamen!
Een Biedermaierstoeltje is een spel van lijnen - niks meer - geen versiersels, die de aandacht af kunnen leiden van de sierlijkheid, maar óók niet van een onvolmaaktheid in de uitvoering. Baronnen en graven heb ik hier in mijn werkplaats rond zien kruipen - weet u dat? - ook wel es gewoon een ingenieur natuurlijk. Die zien dan zo'n stoeltje, en ze gaan meteen op de knieën, en dan gaan ze met de vinger langs elk detail, want ze geloven het niet.
Ik ga natuurlijk niet kijken bij die antiquairs met hun goedkope Belsjes. Ik zie genoeg rommel als ik bij particulieren word ontboden. Ik repareer voor een tandarts - die heeft ècht Biedermaier uit de periode 1815-1845, en hij is er gek mee, maar in 1830 had je óók slechte meubelmakers. Als ik naar de vuilschuit ga, haal ik er mooiere Biedermaiertjes uit dan die van hem - alleen niet in die tijd gemaakt.
Ik ken ook een antiquair, die tegen mij niet zal zeggen: ‘Kom maar es kijken naar mijn Belsjes.’ Ik repareer voor hem. Mooie dingen - ook wel lelijke - voor mijn part - als een of andere weduwe hier uit de straat met een rottig meubeltje-van-niks komt aandragen, ben ik ook niet te vervelend. Maar goed - er heeft een tijdje geleden een lovend stukje over me gestaan in Libelle, en die zelfde antiquair staat met dat stukje in de hand zijn klanten te vertellen: ‘Die Mehagnoul is toevallig mijn meubelmaker.’ En dan verkoopt ie ze Belsjes.
Toch is het mogelijk een vak te hebben, dat zowel een geldvak is, als een echt vak - maar dat kan alleen een anti- | |
| |
quair. Toen we in Oostenrijk waren - daar heeft die antiquair me toen in het kasteel van een zekere Lichtenstein gebracht, en me een stoeltje aangewezen. ‘Dat is het mooiste Biedermaier, dat ooit is gemaakt,’ zei hij. Ik heb dat ding toen met mijn ogen staan stelen. Even later heb ik er potlood en papier bij gehaald natuurlijk, en ten slotte ook maar de duimstok, want het bleek niemand wat te kunnen schelen. Een klein half uur ben ik met dat meubeltje bezig geweest. Ziet u? Een antiquair die een echt vak heeft, weet dat je in Oostenrijk moet zijn, bij Lichtenstein, in die en die kamer!
Daarom liggen nu bij mij de baronnen en de gravinnen over de vloer. En ook die ingenieur. En als ze met de vinger overal langs zijn geweest, zeggen ze: ‘Wat kost dat?’ Ze zeggen het langs hun neus weg, maar op een toon waar ook in zit: ‘Als je te duur bent, loop ik weg.’ Dat zou een arbeider die goed zijn brood heeft nooit doen, maar ik verkoop geen televisietoestellen.
Echt rijke mensen hebben geen televisie. Nou spreek ik even hogeschool met u. Mensen die rijk zijn GEWORDEN - da's een ander soort - daar kom ik niet vaak, want die kopen een auto en nog een auto. Mensen die rijk ZIJN - die hèbben al twee auto's. Daar vervelen ze zich hun leven lang al mee, dus moet hun Pietje zich net zo goed een ongeluk leren als mijn Niek, anders weet de rijke Piet van straks niet, wat met zijn tijd aan te vangen. Als ik op huisbezoek voor reparatiedoeleinden hun Pietje voor de televisie aantref, dan weet ik het al - in dat jongetje steekt geen professortje, en zijn vader is rijk GEWORDEN.
In dat stukje in Libelle stond dat ik in Amsterdam zat aan de Haarlemmer Houttuinen, maar er stond niet bij, dat het op nummer 92 E tweehoog was, want dat schrijven jullie nooit op, omdat reclame betaald moet worden. Dat zal me overigens een zorg zijn. Zo'n stukje wordt gelezen door vijfhonderdduizend mensen, onder wie twee potentiële klanten. Een van hen is de hele Haarlemmer Houttuinen afgelopen, in elk blok links en rechts vragend naar ene Mehagnoul. Bij mij komt de echte liefhebber meneer!
Wie geen echte liefhebber is zou wel gek zijn, want ik ben duurder. En bovendien - wat zou ik met al die mensen aanmoeten? Als ik tien klanten heb voor een eetkamerameublement van zo'n mooie ronde Biedermaiertafel met zes fraaie stoelen er om heen, dan zit ik voor een jaar vol werk, want ik
| |
| |
kan het, en mijn zoon kan het, maar er is niet één knecht aan te nemen die het ook kan.
Daarom denk ik er ook niet over, mijn meubeltjes die behandeling te geven, waardoor ze antiek worden - ze zijn gewoon mooi! Er zijn trouwens meer dingen waar ik niet aan begin. Een paar weken geleden kreeg ik een brief van een antiquair die me een klant stuurde, met de opmerking er bij: ‘Wilt u er bij de prijsbepaling om denken, dat mijn winstmarge voor dergelijke gevallen veertig procent is?’ - Dat zou betekenen dat een van mijn tien mensen bijna de helft meer zou moeten betalen.
Die ronde tafel kost driehonderdvijfenzeventig gulden, als ie een meter in doorsnee is, en vierhonderdvijfentwintig als ie een meter twintig is. Leg daar es veertig procent bovenop voor een handelaar, die een briefje schrijft! Ik ken die man niet eens!
Echt rijke mensen hebben nooit geld in hun zak. Ze hebben mooie bullen. Ze krijgen wel telkens een beetje geld, maar ze weten al lang hoe ze dat uit gaan geven, en voor ons is dat beetje van hun misschien een beetje veel, maar daar hebben ze zelf geen vermoeden van. - Dat hebben u en ik ook niet ten aanzien van ons eigen beetje. Zelf heb ik pas gemerkt hoeveel geld ik omhanden had, toen Jean zijn vak vond. Want een fietsertje in je familie...
Je begint argeloos met een fiets. Een paar honderd gulden. Niks aan de hand. Maar je moet niet op racebandjes oefenen. Traintuubjes dus. Och... Dan komt zo'n jongen uit in een course van tweehonderdtachtig kilometer. Nog niet belangrijk hoor - hij staat aan het begin van zijn carrière - maar de rennerswereld volgt zijn verrichtingen met aandacht, staat in de kranten. Goed, als ie in de tweehonderdnegenenzeventigste kilometer een smak maakt, gaat een ander met de winst strijken, omdat je hem niet vanaf de volgauto meteen een nieuwe fiets kunt aanreiken.
En dan blijkt, dat ie eigenlijk geknipt is voor stayer, en twee stayersfietsen kosten je dik over de duizend gulden. En je moet een door de wol geverfde gangmaker hebben, die óók zegt: ‘Mag ik even vangen?’ En dan is er die kwestie van de soigneur. Een heel goeie woont in Parijs. Die komt over, doet zijn werk, klutst een fles drinken, en dan mag je de hele course niks te drinken van een ander aannemen, omdat anders alles voor niks is geweest. Hij kost een gulden of acht- | |
| |
honderd. Enfin, zelf kom ik bij mekaar op veertigduizend gulden, dat die acht jaar fietsen me heeft gekost. Niek komt op zestigduizend. Niek rekent scherper dan ik. Hou het es op veertig - dacht u dat ik ooit had vermoed, zo'n bedrag op te kunnen brengen?
De tweede klant, die ik op dat stukje van Libelle kreeg, was de vrouw van een diplomaat. Die wist mijn adres ook niet, ze stuurde gewoon een brief via Libelle. Slim hè? Typisch de vrouw van een diplomaat. Ja, die komt hier een beetje de hele Haarlemmer Houttuinen afvlooien!
Ze bestelde voor drieduizend gulden, en schreef: ‘Het kan me niet schelen of u pas over een jaar kunt afleveren.’ - Dat betekent óók: ‘Ik heb even niet te veel van dattum, maar over een jaar kan ik best de andere helft betalen.’
Dat zeg ik ook tegen Niek. Rijke mensen hebben geen geld - je kan me nog meer vertellen - we hebben zelf een fietsertje in de familie gehad - dacht u dat ik thuis op mijn eigen mooie Biedermaiertjes zit? Ik zit op rommel! Wel allemachtig, nou zit ik mijn hersens af te pijnigen om u uit te leggen wat echt rijke mensen zijn, en nu zegt u het zelf! Ja, u zegt het om te lachen, maar u schiet toevallig in de roos - echt rijke mensen zijn mensen die mijn meubels kopen!
Een echt vak is voor weinig mensen weggelegd, maar een geldvak ook, anders zouden veel meer mensen een geldvak kunnen. De meeste mensen zijn gewoon - eh - werkkrachten! - En je denkt als vakman allicht dat iemand met een geldvak er eentje is, die telkens zegt: ‘Niks mee te maken - hup - waar zijn me centen!’ maar het is ingewikkelder. Die antiquair heeft er niks aan gehad, dat hij mij dat stoeltje van die Lichtenstein heeft gewezen. - Dan reis je helemaal naar Oostenrijk, en je blijkt er niks wijzer aan te worden, en dan schrijft iemand anders een stukje in Libelle, en ineens valt er wat te verdienen aan Belsjes.
Ik heb het er nog met hem over gehad, toen hij laatst hier was. Hij lachen, ik lachen. Voor wie het er niet aan af ziet, ben ik alleen maar duurder. Voor wie het er wel aan afziet ben ik goedkoop, maar die paar mensen komen wel bij me in de werkplaats. En dan - alles waar je je op laat voorstaan is grootspraak hoor. Hij verkoopt nou Belsjes, terwijl ik - ik maak geen Lodikatorze meer, en geen gothiek, maar alleen omdat ik toevallig de fijne Biedermaiertjes kan verkopen, waar ik zin in heb.
| |
| |
En als hier morgen een antiquair komt met een kapotte Lodikatorze, dan zoek ik een oud stuk hout, en ik begin te hakken. Heel rustig. 't Is eigenlijk beeldhouwwerk, maar dat kan ik ook, want ik kan alles met hout. En gothiek - dat màg niet eens erg mooi zijn, want dan lijkt het nagemaakt, dus kan je snel werken. Meneer, ik heb met Niek hier gothiek staan hakken hakken hakken - voor Jean, die ik eigenlijk niet kon helpen.
Met Niek heb ik nooit medelijden gehad. De jongen heeft met kartonnetjes in zijn schoenen gelopen, tegen natte voeten, want we hadden geen geld voor de schoenmaker toen we alles in de carrière van Jean staken. Niek mocht blijven in een echt vak. - U weet toch dat die ronde Biedermaiertafel op één poot staat, niet? Ik wijs u er nog even op, omdat u zei niks van Biedermaier te weten. Let eens op, als ik op de rand van die tafel ga zitten - maar niet op mij letten - op Niek zijn gezicht. Haha, nu houdt hij zich groot!
Een tijdje geleden hebben we zo'n tafel afgeleverd aan die ingenieur. Die wou er een van een meter twintig, maar dan een uitschuifbare, zodat ie ook een meter zestig lang kon worden. Technisch is dat problematisch, en het ding gaat dan wel zeshonderd gulden kosten, maar dat vond die ingenieur geen bezwaar, omdat hij veel gasten te eten had. Niek had me nog nooit zo'n tafel zien maken. Toen we hem af hadden, ben ik aan de lange kant op de rand gaan zitten, en hij riep: ‘Vader! Niet doen!’
Hij heeft gelijk. Zo'n tafel is niet om op te gaan zitten. Je moet het niet doen. Maar Niek denkt dan: ‘We hebben beloofd hem overmorgen af te leveren, en stel je voor dat het ding nu “krak” zegt!’ - Dat is het enige waar ik de jongen nog mee op stang kan jagen. Een echte vakman denkt niet: ‘Stel je voor dat ie krak zegt’. Die wéét!’
|
|