| |
| |
| |
Negentiende brief.
De Heer Prengel aan zijne Echtgenoote.
Moet ik aan mijne dierbaare Clotilde, die het hart van haaren Gemaal kent, de ontroering beschrijven, welke ik bij het ontvangen uwes briefs ondervond?.. Ik deel met alle de hoogheid van menschenliefde en vriendschap in de droefheid der Familie van den Heer Dalmont, en wensch, met al mijn hart, dat de hemel dezelve moge verzachten! Gij doet zelf wel, mijne geliefde Vriendin! zoo lang daar te vertoeven, als men uwe hulpe en bijstand nodig heeft; ik erken aan die edele trek van menschenliefde, het karakter mijner Clotilde, en ik zelve ben 'er U dankbaar voor. -
Ja, mijne Geliefde! de lastige Advocaat Veaucoeur is daags na uwe afreize, mede van hier vertrokken, bijkans zonder afscheid van ons te neemen, en daar ik, even zoo wel als gij, zedert eenigen tijd bespeurd heb, dat hij zich toelag om het hart van Juffrouw Grandpré te winnen, kan ik gemakkelijk naargaan, wat hem tot dit spoedig vertrek heeft bewoogen, en ontveins U niet dat het mij zeer aangenaam is: alléén schijnt onze Mevrouw Grospoint 'er zeer over ge- | |
| |
toord te zijn; ten minste zij noemt het vertrek des Advocaats, un affront indigne pour ma maison & un manque de respect pour son Sexe; dan, dit zij zoo; ik geloof dat die oude coquette gaarne de zegenpraal over het hart van Veaucoeur zoude hebben behaald, om hier door nog eenigen luister aan haare verwelkte schoonheid bij te zetten; zij vertrekt morgen, en ik verzeker U, mijne waarde! dat ik haar gezelschap met vermaak wil missen...... Men roept mij, ik moet de pen een oogenblik neder leggen.
| |
Ten vervolge.
Ha! Ha! Ha! lach nu eens met mij, Clotilde!... wel, wie zag ooit iet fraaijers!... raad eens waarom ik geroepen wierdt?... de zestigjarige Mevrouw Grospoint Amoureuse comme un appreutif de quinze ans, vraagt mijn deegen, mijn arm, mijn courage, mijn vriendschap, onze paraité om den hoon te wreeken, die het voorwerp haarer liefde aan haare Altraits gedaan heeft! ha! ha! Clotilde! wat een zot wijf is dat; nu, ik heb haar schoon doorgehaald! zie hier het gebeurde, ik wil de fraaije Sene niet voor U verbergen, zij zal U overtuigen dat gij vrouwen ruim zoo zot zijt als wij; waarlijk niets is zotter, dan eene gerimpelde Schoone, die de verliefde uithangt!
Toen ik beneden kwam, zeide mij een der dienstboden, dat Mevrouw Grospoint verzocht hadt, dat ik in haare kamer zonde koomen. Ik ging binnen, en
| |
| |
vond haar met een brief in de hand, schreijende van kwaadheid, half gekapt, half geblanket en in een onzienelijk nachtgewaat aan de tafel zitten; in de daad zij hadt het voorkoomen eener furie, en ik kan U niet beschrijven hoedanig mijn hart van haar afweek. Ik vroeg haar:
Ik. Men heeft gezegd dat gij mijn bijzijn verlangde, kan ik U ergens in behulpzaam zijn?
Zij. (Schreijende.) Ik ben de ongelukkigste vrouw der waereld; gij, mannen! zijt toch, in den aan monsters!...
Ik. Dit compliment is niet vereerend voor ons, Mevrouw!... heeft men U beledigd?
Zij. Beledigd?... Ho! pour le coup, il faut du sang pour laver l'injure saite à mon honneur!... hoor, mijnheer Prengel! zoo gij mijn vriend zijt, moet gij dit nu toonen; vengé moi d'un ingrat, & vous me trouveré toujours reconnoissante à votre amitie!...
Ik. Maar mijne vriendin! ik verstaa niets van dit alles; heb de goedheid los mij dit raazel op, en gij zult mij bereid vinden, om eene brave vrouw tegen allen hoon te verdedigen.
Zij. Vous êtes un honnette homme. hoor dan, je
| |
| |
me fie à votre discretion. Gij weet dat de goedheid van hart het zwak der vrouwen is, en mijne jaaren, schoon ik niet meer zeer jong ben, zijn echter niet zoo verre gevorderd om mij alle teedere gevoelens te ontzeggen. (Ik begon overluid te lachen.)
Ik. Hoe zijt gij verliefd?
Zij. Ne vous moquez pas de moi, Monsieur Prengel!...
Ik. Nu laat hooren, tante! hoe ging het verder?...
Zij. De ondankbaare Veaucoeur wist mijne genegenheid te winnen; en daar zijn spoedig vertrek, na dat van Juffrouw Grandpré, mij verwonderde, schreef ik hem een brief om hem onder het oog te brengen, hoe slecht het stondt une femme de mon rang dus onverwachts te quitteeren; ik had mij gevleid, dat mijn billet, het welk eigentlijk slechts een billet de decençe was, hem weder bij ons gebragt en aan zijnen plicht zoude herinnerd hebben; dan, in plaats van dat ontvang ik, heden morgen, un billet infultant van hem;... ik bid U lees het eens, en oordeel of het een man van zijne trempe voegt dus eene vrouw van mijne geboorte, die hij weet dat eenige
| |
| |
zwakheid voor hem heeft, te schrijven..... Vengé moi, Monsieur Prengel! & montré vous mon ami! (Zij liet mij een billet van Veaucoeur leezen (den 16. brief in dit deel) het welk waarlijk het verstandigste is, dat ik ooit van hem gezien heb; hij bespot haare liefde voor hem, noemt haar eene Surannèe, en zegt dat hy nooit aan haar gedacht heeft, en ook nimmer heeft kunnen denken. Ik gaf haar het briefje terug.)
Ik. Maar, Mevrouw! ik vinde dat briefjen zeer verstandig, hoe kunt gij den Advocaat dwingen, om U getrouw te blijven, daar de man nog nimmer U van liefde heeft gesprooken?... In de daad, eene vrouw van uwe jaaren, maakt zich door zulk een gedrag bespottelijk... Als gij mijn raad wilt volgen; spreek dan van dit gantsche geval nooit aan iemand....
Zij.... Hoe?... Hoe? Mijnheer! ik zoude mij straffeloos laaten beledigen, door un homme de rien, un sot que je tirai par compassion du boue & du neant d'une naissance obscure?....
Ik. Hoor, Mevrouw! het doet mij leed te moeten zeggen, dat gij eene zottin zijt; wat, spreekt gij van un homme de rien d'une naissance obscure? de Heer Veaucoeur is een even zoo
| |
| |
fatzoendelijk man als gij, en verönderstel dat hij dit niet waare, toont hij echter, in dit geval, dat hij meer hoogheid van hart bezit, dan zijne protectrice, vermits hij zich niet aan de spot der waereld waagt, door aan uwe dwaaze liefde gehoor te geeven. Het doet mij leed, dat eene dus belachelijke drift U in mijn huis overvallen heeft, en laat ik U mogen zeggen, dat eene vrouw van zestig jaaren.... (Zij viel mij dristig in.)
Zij. Zestig jaaren!... zestig jaaren! Bon Dieu! ik ben immers slechts zeven en vijftig jaaren oud, & j'ai passé ma vie sans amour ni attachement pour ton sexe, en dit, dunkt mij, trekt ten minste nog twintig jaar van mijn ouderdom af?
Ik. Uw spiegel moest U toch zeggen, dat gij grijs wierdt?... (Ho, Clotilde! hier moest gij haare contenançe gezien hebben; ik vreesde dat zij mij in het aangezicht zoude gevlogen zijn; doch, ik lachte hartelijk om haare woede, en ná ik haar nog een paar woorden in het oor gebeeten had, stond ik op en ging haar kamer uit. Zij zeide mij, dat zij op staande voet ons huis zoude verlaaten, en ik antwoordde, dat zij 'er meester van was.)
Wel, wat dunkt U van die klucht? Als de advo- | |
| |
caat nog hier was, zoude ik hem zeker bedanken voor zijn geschreven briefjen aan die zottin, ik wensch dat zij mijn raad mag volgen, en zich in een Klooster verbergen tegen de wreedheid, die zij zegt dat de mannen op haar uitöeffenen.
Nu, mijne waardste! leef gelukkig; lees deezen onze bedroefde Vriendinnen, als gij het nodig oordeelt, eens voor, misschien beurt hij hen, voor eenige oogenblikken, op. Groet hen allen van mij, en geloof mij steeds te zijn
Uwe
Karel Prengel.
|
|