Lieveling! mijne paarden zijn gereed, om mijn weg te vervolgen, ik moet deezen sluiten. Vaarwel! in weinige dagen ben ik bij U, omhels uwe zusterlijke vriendin Lotje voor mij, en verzeker haar, dat zij mij altijd bereid zal vinden, om haar met de liefde en deelneeming eens broeders te troosten en te helpen, waar en wanneer mij zulks zal mooglijk zijn; onderwerpt U beide aan den wil des onbegrijpelijken, maar goedertieren Gods, hij slaat toch nimmer met de eene hand of de andere is bereids vaardig genezing aan te bieden. Nu, geliefde Henriette: denk hoe dierbaar mij uwe welstand is, en hoe grievend het gewicht mijner smarten zoude weezen, als ik U, na een zoo lang aszijn, door droefheid overstelpt, den eersten kusch moest geeven; eene gematigde treurigheid wraakt, in zulk een geval, uwen halsvriend niet; doch het is een verteerende neêrslachtigheid, die hem voor uwe gezondheid doet vreezen!... Ik kan daar niet zonder siddering op naardenken, om dat ik al het gevoelige van uw liefderijk hart ken, en ik zal niet gerust zijn, eer ik bij U ben, en zelfs voor U kan waaken.
Ik ben altijd uwe getrouwe
Beauvoisin.