| |
| |
| |
Zeventiende brief.
Mevrouw Prengel aan haar' Echtgenoot.
Nog geheel aandoening over den dood der beste, der achtingwaardigste Vrouw zijnde, zet ik mij neder om U, mijn geliefden Halsvriend! haare laatste levens-oogenblikken te beschrijven. Hoe gerust sluimert de deugd den doodslaap in! nimmer heb ik de verhevenheid, het troostvolle van den Godsdienst meer gevoeld dan bij het sterfbedde van Mevrouw Dalmont; ook in de hevigste smarten verloor zij het doelwit der kruisiging van Jezus niet uit het oog, en haare geheele ziel blonk vrolijk uit haare breekende oogen, zoo dikwerf als zij haare verzuchtingen tot den Eeuwigen opzondt..... Ach, mijn waarde Vriend! wat is toch, in de daad, ons leeven, wanneer wij niet als Christenen den dood leeren in de armen zinken? een broze leeftijd is het zwoegen des aardlings onwaardig, en, daar toch de naauwe betrekkingen van natuur en liefde niet aan den grens des stofs bepaald zijn, en het niet de vernietiging zal weezen, welke de gaaden van haaren gaa, de Kinders van de Ouders, noch den Vriend van den Vriend, onhergeevend, zal scheiden, behoorde toch een geheel menschdom tot elkanders geluk te leeven, om aan die bestemming te beäntwoorden, waar toe zij, on- | |
| |
derling, door de roepstemme Gods zijn verordend.... Helaas! wanneer, wanneer zal zulk een verheven doel het doel van alle maatschappijën zijn?... mijne droefheid om den dood mijner vriendin Dalmont, moet ik maatigen, de treurtraanen, die ik aan haare ontslaping geef, moeten in vreugdetraanen verwisselen, zoo draa ik nádenk, aan hoe veel jammer de edele ziel ontvlucht is, om in het stoorelooze genot der zaligheid te deelen!....
Zie hier het gebeurde bij haaren dood:
Toen ik Woensdag avond, met Henriette, alhier aankwam, vonden wij Mevrouw Dalmont op het uitterste, en hadden wij slechts twee uuren laater gekoomen, was zij reeds niet meer geweest. Het geheele huisgezin, was in den diepsten rouw gedompeld; de snikkende Charlotte viel haare Henriette spraakeloos in de armen, en geleidde ze, nevens mij, stilzwijgende in de kamer der zieke.
Verbeeld U dit schouwspel, mijn lieve Vriend! De Heer Dalmont was, in diepen rouw gezonken, aan het hoofdëinde van het ledikant gezeeten, een Predikant sprak troost tot de stervende, en zekere Heer Virtus, een vriend van het huis, staarde haar bewegingloos aan, terwijl eene sombere kaars haar treurig licht door het geheele vertrek verspreidde; niemand sprak dan de Predikant, men hoorde slechts afgebrooken snikken, en zuchten. Dáár lag de edele Vrouw,
| |
| |
met een bleek, doch sterk gezwollen gelaat, waaröp de hevigheid des vergifs, vaak de bangste doodpijnen deedt zien.
Zoo ras Mevrouw Dalmont, door haare Dochter ouze komst vernam, richtte zij zich, zoo veel haare krachten toelieten, op, en stak Henriette haare hand toe; deeze naderde onder de hevigste betoning van droefheid en deernis, en wij konden haar, in weêrwil onzer aangewende poging om zulks te verhinderen, niet beletten, dat zij de zieke vuurig omhelsde en een geruimen tijd als geboeid aan haaren hals bleef hangen. Wij vreesden, dat dit voor Henriette van kwade gevolgen zoude zijn, gemerkt het vergif in zijne felste gisting was, en de mond van Mevrouw met een aangestooken witten schuim bedekt was; echter, heeft zij 'er geen leed door ontvangen, en haar eenigste woord is: ‘ach! laat mij in den arm mijner dierbaarste weldoenster sterven!’
Mevrouw Dalmont verzocht haar eindelijk, zelfs dat zij zich een weinig van haar zoude verwijderen; zij deedt zoo, en plaatste zich, over den Heer Dalmont, in een stoel voor het bedde, houdende echter gestadig de hand der waarde Vrouw tusschen de haare geslooten, dezelve van tijd tot tijd, met haare traanen bevochtigd, aan haaren mond brengende. Na een weinig bedaard te zijn, wendde de stervende Engel zich tot Henriette en zeide:
| |
| |
Gij ziet, mijne Geliefde! wat de boosheid vermag; uwe getrouwe Vriendin, werdt door haar niet gespaard, doch, beschrei mijnen dood met geene oproerige traanen; want wij kennen den wonderen wil des Almachtigen niet, en het voegt ons, als Christenen niet, onze vijanden te vervloeken; de ellendige die oorzaak van mijn in de daad smartelijk sterven is, beklaag ik om dat zij deernis verdient, en gij moet dit ook doen; het eene schepzel voegt het niet, om het andere te vervloeken. (Zij zweeg een oogenblik).. spoedig zal ik den laatsten snik wegzuchten, ik gevoel dat ik nog maar eenige oogenblikken levens overig heb... vaarwel, mijne lieve! bewaar die gronden van deugd, die gij van uwe zalige Ouders en mij, als het beste erfdeel, dat wij U konden schenken, ontving!.. wees de Vriendin, wees de Zuster van mijne Lotje, en vertroost beide mijnen waardigen Echtgenoot!.. Zegen!.. Ik spreek zegen over uwe dagen, leef zodanig, dat wij elkandere, aan de overzijde des grafs, vrolijk kunnen te gemoete koomen, en, zie in mij hoe gerust het sterfbedde van een Christen is!.. (Henriette knielde aan haare sponde, Lotje knielde met haar, en de Zieke lag haare handen op haare hoofden.) God! Vader! Eeuwige Ontfermer! zegen deeze beide Lievelingen van mijn hart, geleid haar, langs de effen bane der deugd ter zaligheid! (Zij zweeg; de beiden Meisjens besproeide haare handen met traanen, en zouden bezweeken zijn, zoo niet de Heer Virtus en de Predikant, haar met een soort van geweld van het ledikant hadden verwij-
| |
| |
derd.) De Zieke nam, hand over hand, af; doch, haare volle vermogens bleeven haar, tot in het laatste oogenblik, bij. Zij nam een plechtig afscheid van haaren Echtgenoot, en beval Charlotte en Henriette aan zijne zorgende tederheid, insgelijks deedt zij met mij, mij
gelastende om U, mijn lieve Prengel! van haare vriendschap, tot aan het graf, te verzekeren. De Heer Virtus nam zij bij de hand, en zeide: Edele Man! als God mijne bede verhoort, zult gy gelukkig zijn naar den wensch van uw hart; ik beveel mijn Echtgenoot, mijne Dochter en mijne lieve Henriette aan uwe vertroosting en aan die liefde, die ik weet dat de grond van uw karakter uitmaakt; denk dat eene stervende Moeder U dit verzoekt; in de eeuwigheid zal zij U rekenschap van die bede vragen! De waardige Jongeling boog zich over haare hand, drukte dezelve aan zijn hart en antwoordde: Ik zal uw wensch voldoen, waardige Vrouw! in de eeuwigheid zal ik niet voor uwen vloek behoeven te beeven!.. Ná deeze treurige plechtige afscheidsgroete, deedt de eerwaardige Predikant een treffend gebed, en bij zijn: Amen! juichte de zalige: Halelujah! en gaf den geest!..
Ik moet over de eerste ontroeringen heênen stappen, mijn' lieve Vriend! het is mij niet mogelijk U dezelve te omschrijven; wij vlogen allen te gelijk naar het ledikant, even of onze aankomst haare gelukzaligheid zoude vertragen. Lotje en Henriette bezwijmden op het lijk, en zedert de verscheiding van Mevrouw Dalmont, hebben zij haar bedde nog niet kunnen
| |
| |
verlaaten, en de oude Heer Dalmont is in geen beter staat, dan die gevoelige lieve Meisjens. Mijn eigen hart is geheel droefheid, en echter moet ik zulks niet laaten blijken, om, hier door, die van het overige huisgezin niet te verzwaaren.
Het lijk der dierbare verstorvene wordt Dingsdag ter aarde besteld, en, men heeft mij verzocht, zoo lange hier te vertoeven, het welk ik ook beloofd heb, vermits niemand thans in staat is om het huishouden waar te neemen, en ik ben zeker dat gij, mijn lieve Prengel! hier in volkoomen genoegen neemt? Bij mijne te rug komst hoop ik dat onze Vriendin Grospoint mag vertrokken zijn; want haare levenswijze, haar verachtelijk karakter, en de gemeenzaamheid, die ik tusschen haar en den Advocaat Veaucoeur heb waargenoomen, stooten mij; Henriette heeft mij, op weg naar hier, zoo veele zotheden van den Advocaat, ten haaren opzichten, verhaald, dat ik hartelijk boos tegen hem ben; zeg hem dit, zoo hij nog bij ons mogt zijn, wanneer gij deezen ontvangt, en voeg 'er, in mijn' naam, bij, dat het een laage trek in een wel opgebragt Man is, wanneer hij de gastvrijheid schent door het verleiden van een jong Meisjen; hij zal, als gij hem dit zegt, wel begrijpen waar op ik doel, en hoe ik van zijne belagchelijke liefde onderrecht ben. Vaarwel, geliefde Vriend! ik omhelze U in gedachte, en ben onveranderlijk
Uwe getrouwe en liefhebbende Echtgenoote
Clotilde Prengel geboren Duras.
|
|