Vijftiende brief.
Mevrouw Grospoint aan den Advocaat Veaucoeur.
Weet gij wel, Heer Advocaat! dat men aan eene Vrouw van mijne jaaren en van mijnen rang, ten minste zoo veel eerbied schuldig is als aan een niets beduidend Meisjen van twintig jaar? Gij hebt dat Juffertje Grandpré, zoo lang zij hier was, geöbserveerd, en nu zij vertrokken is, vertrekt gij ook schier zonder een welvoeglijk afscheid van mij te neemen; dit is niet wel van U gehandeld; maar mijne gewoone goedheid vergeeft gemakkelijk de misslaagen in een' Man, dien ik, om bijzondere reden, mijne achting, misschien mijne onderscheiding schonk. Keer aanstonds te rug, mon bel Ami! en onze vrede zal schielijk getroffen zijn. Fi donc, apprennez à distinguer les coeurs de femmes, eene Vrouw van rang is immers altijd, voor een Man naar de waereld, verkiezelijk boven een Kind van twintig jaar, dat geene