| |
Zesde brief.
Henriette aan Charlotte.
Zie zoo, mijne lieve Vriendin! Ik heb het dan juist geraaden, toen ik durfde denken dat uw hart niet meer vrij ware?.. Bloos niet, mijne beste! over deeze bekentenis, die gij aan uwe Vriendin hebt gedaan en in den schoot der tederste vriendschap hebt uitgestort. Ik zal uw geheim bewaaren, zoo lang gij dit zult begeeren, doch ik moet U raaden, om daar over met uwe achtingwaardige Moeder te spreeken, de brave Vrouw bemint U teder, en daar de Heer Virtus, schoon niet zeer rijk, een alöm geächt en deugdzaam Man is, zult gij, denk ik, bij uwe Ouders geene strenge weezens aantreffen, als zij die bekentenis van U hooren. Dan, hier over schrijven wij nader, mijne Lotje! Ik ben geheel dankbaar voor het liefderijk vertrouwen, dat gij in mij stelt, en thans kan ik weder met ruimte zeggen, dat ik in U de Vriendin van mijn hart heb wedergevonden.
Mijn Beauvoisin heeft mij een voor mijn hart zeer
| |
| |
belangrijken brief geschreeven; hij is voorneemens in twee maanden, over Duitschland, te rug te keeren, en verzoekt mij, bij zijne thuiskomst, ons huwelijk niet langer te vertraagen. Waaröm zoude ik het voor eene Vriendin, die zelfs weet, wat Liefde is, ontveinzen, dat ik verlang den edelen Man, die de beschermer van eene ouderlooze wees wil zijn, in zijnen wensch genoegen te kunnen geeven? Moeten wij Vrouwen altijd dan de voorwerpen van het vooroordeel zijn? hoe moeiëlijk, niet waar Lotje! gewent zich ons hart, wanneer het eenmaal is weggeschonken, aan den eenzaamen maagdelijken staat? en, daar het huwelijk toch het grootste doel der bestemming eener Vrouw is, waaröm verzet zich dan de waereld met luiden kreet tegen ons, als wij toonen genegen te zijn aan dit hoofddoel onzer bestemming te willen beantwoorden? Eene strenge deugd, en God geeve dat zij altijd ons deel moge zijn, mijne beste! eene strenge deugd kan niet beledigd worden, als de mensch, het zij Vrouw of Man, der menschheid waardig tracht te leeven, en dit geloof ik doen wij Vrouwen, in den volsten zin des woords, zoo dra wij ons bereid toonen, den wil van ons hart optevolgen jegens een Man onzer tederheid en onzer hoogächting waardig; want, het is toch eene zeer waarachtige waarheid, dat van eene ongehuwde Vrouw, niet kan gezegd, worden, welk nut zij eigenlijk der menschheid aanbrengt...... Ziet ge nu wel, Lotje! dat ik geheel vrij hier over aan U durf schrijven, veele van onze hedendaagsche zogenaamde
| |
| |
stille Juffertjes zonden, als zij dit lazen, mij voor zeer manziek (ik verstaa dat woord niet te bestig) aanzien, en, met een opgeschort neusjen mij eene van hunne berispende glimlachen toewerpen, misschien voegden zij 'er wel bij: dat is een gemeen Meisjen, zij verraadt, ongevraagd, het geheim van haar hart; dan ik laat die achterhoudende wichten gaarne hunne veinzerij, tegen mijne vriendin wil ik hardöp denken, vermits zij weet, dat mijn karakter mij niet behoeft te doen rood worden, en, zoo ik al te gunstige gedachten over het huwelijk heb, zij zijn mij ingeboezemd door het voorbeeld der twee beste verbintenissen, namelijk van mijne en uwe Ouders, waar bij ik, nevens U, ben opgegroeid.
Uw verhaal van die avondwandeling aan zee, waar in gij het karakter van uwen geliefden leerde kennen, of liever, waar in gij uw wegschonk, is zeer belangrijk voor de gemoedsdrift, die in mijne ziel heerscht, ik heb het zelve dikwerf overgeleezen, en altijd met een nieuwe genoegvolle gewaarwording; ja, Lotje! de Heer Virtus is uwer waardig, en uit het geen gij mij daar van schrijft, zoude ik, hoe onbedreeven ook in de gewoontens der waereld, schier durven besluiten, dat hij U even zeer als gij hem bemind, en het alleen zijne weinige middelen zijn, die hem huiverig maaken, om zich aan U te verklaaren. Ik kan, evenwel niet denken, dat zulk een braaf achtingwaardig Man, het hoonende vooröordeel voedt, als of onze Sexe altijd den voorrang aan het geld bo-
| |
| |
ven weezenlijke persooneele verdiensten zoude geeven? dit denkbeeld heeft mij dikwerf gestooten, en, als ik had opgemerkt dat Beauvoisin 'er mede bezwangerd ging, zoude ik hem gewis alle aanspraak op mijne genegenheid ontzegd hebben, en mij tegen hem zoo arm, zoo behoeftig gehouden hebben, als immer mogelijk waare; dan, het tegendeel is waar. Alcibiades (weet ge den ik van Marmontel?) was zeker een zot; men wordt niet om zich zelven bemind, 'er zijn altijd bijkoomende waaröm's en daaröm's; doch deeze moeten, op de balans der rede het overwicht niet aan hunne zijde doen overhellen: mijn overleden lieven Vader, en gij weet dat hij zeer goed redenkavelde, hoorde ik dikwerf zeggen; de wederzijdsche liefde van Man en Vrouw moet, wiskundig, gelijk zijn, alle de overschietende getalen der breuken moeten gedeeltens geene geheele zijn,
anders houdt de naald geen streek. Ik geloof dat de wijze Man, daar mede wilde aanduiden
dat het eigen ik, schoon niet geheel uit eene echtverbintenis verbannen zijnde, 'er echter de geringste plaats in moet bekleeden?.. lacht gij, Lotje! om mijne snapzucht?.. wel nu, Liefde! ik lach met U; want ik verbeelde mij, dat gij wonder zult opzien, als gij, in uwe stille Henriette, bij de lezing dezes, zoo veele huwelijkslessen of huwelijkswaarheden, gelijk gij het blieft te noemen, ontdekt; dan, mijne beste lieve! bedenk toch dat Beauvoisin 'er op aandringt, dat ik ná zijne terugkomst de zijne worde, en het is derhalven de tijd voor mij, om een weinig te leeren nadenken op een staat, waar mede het
| |
| |
geluk of ongeluk van mijn geheel volgend leeven verbonden is, en te meer wijl ik denk dat deeze spreuk waarächtig is:
‘Een Vrouw die met den plicht van 't heilig huwlijk spot,
Verdient geen eerlijk Man, noch een gelukkig lot!’
Ik zoude daar over nog veel kunnen schrijven; doch, de post en het gezelschap verbieden het mij; mogelijk zal ik mijne lieve Vriendin, in geval zulk schrijven haar niet tegenstaat, nog eens eenige andere van mijne opgezamelde huwelijks lessen opdisschen; doe ook zoo, Lotje! gij weet, hoe gewoon wij zijn elkandere zints onze kindschheid, onze gevoelens mede te deelen, en ik geloof, daar het huwelijk zoo wel uw als mijn deel schijnt te weezen, dat dit ons beide noodzakelijk is; ik kan hier de vluchtige aanmerking bijvoegen: wat men in onze jonge jaaren leert, hebben wij in den ouderdom vooruit! - Genoeg! -
Hoe ik mij hier vermaak?... Goed en slecht, zoo gij wilt; onze uitspanningen zijn wel genoeg ingericht; doch de zotheid van Veaucoeur en het gevoellooze karakter van Mevrouw Grospoint bederven alles; gelukkig dat de kieschheid van den Heer en Mevrouw Prengel nevens de levendige doch schrandere gezelligheid van den Raad Heautbois mij veeltijds vervrolij- | |
| |
ken, als die twee andere menschen mij met het menschdom in oorlog brengen. Ik kan U verzekeren, mijne Lotje! dat ik weder naar U en uwe lieve Ouders verlang; doch den tijd van mijne terugkomst kan ik U, in deezen nog niet melden. Onze eenzaame maar genoegvolle, stoorelooze wandelingen, waaröp wij elkanderen schuldeloos vermaaken, en, in stillen eerbied voor het Goddelijk Opperweezen weggezonken, de zichtbare schoonheden der natuur waarneemen, hebben voor mijn geheel hart een genoegen, dat mij dit stadsgewoel, met alle zijne afwisselende vermaaken niet kan schenken, mijn hart is (om mij van deeze speeling te bedienen) hier niet thuis, het is ledig als ik des avonds, ná het doorbrengen van een zogenaamden vrolijken avond, mij ter rust begeef; en, daar ik, bij U op het land zijnde, zachtelijk den slaap in de armen zink, leg ik hier veeltijds geheele uuren te bed eer ik kan insluimeren. - Men roept mij, waardste! ik moet sluiten. Vaarwel, wacht spoedig een naderen brief van mij. Omhels uwe lieve Ouders! Vertroost U in uwe eenzaamheid, en maak U uw lot zoo draagelijk als mogelijk is; uw lief gevoelig, getroffen hart zal niet altijd lijden; gij zult eene zoo tedere, kuische liefde, als die is welke in uwen deugdzaamen boezem klopt, niet vruchteloos voeden, een weinig geduld, mijne beste! behandel intusschen den Heer Virtus met alle die onderscheiding, welke gij hem, zonder uw geheim te verraaden, kunt doen blijken. Wij mogen ons
niet aanbieden; maar het is geene aanbieding als wij ons
| |
| |
vriendelijk jegens een eerlijk en achtingwaardig Man betoonen! Ik omhels U met tederheid en ben
Uwe oprechte en getrouwe Vriendin
Henriette.
|
|