Henriëtte de Grandpré
(1789)–Jacob Eduard de Witte, Maria van Zuylekom– Auteursrechtvrij
[pagina 45]
| |
Tiende brief.
| |
[pagina 46]
| |
staat maaken; doch zoo hij overleden is, tracht dan Louise optespeuren en geef het deeze; en als ook zij niet meer is; beproef dan te ontdekken waar hun Kind is. Is dit mede dood; verbrand dan dezelven als onnut voor alle andere menschen zijnde.’ - Drie dagen hier na ontsliep uwe Tante, en gij zijt haare eenige erfgenaam, als gij, binnen den tijd van tien jaaren, U ontdekte!
Zulk eene tijding hebt gij zeker niet verwacht. Ik weet niet, mijn waarde Marquis! wat de inhoud dier papieren is, doch zoo veel de overledene mij liet blijken, moet ik 'er uit opmaaken, dat gij over uwe verééniging met Louise geene wroegingen behoeft te gevoelen! Uw geval met haar heeft mij, voor uwe Tante mij iet hadt laaten blijken, meenig ongerust - treurig oogenblik over uw beider lot gekost. Ik heb U, zints uwe vroegste jeugd, bemind, de deugd was altijd uwe lievelinge; en alle mijne beginzelen van Godsdienst waaren naauwelyks genoeg, om mij zwijgende in de alwijze bestellingen der Voorzienigheid te doen berusten, als ik nadacht op het noodlottige dat moest saamenloopen, om U en Louise, voor tijd en eeuwigheid, rampzalig te maaken! God lof, mijn vriend! dat wij reden hebben om ons een minder schrikkelijk denkbeeld van uw beider noodlot, voor het toekoomende, te vormen! Hoe dwaas zijn wij menschen toch, als wij, met een bekrompen eindig vernuft, den alwijzen Onderhouder van het gantsche geheeläl bedillen! Hoe veel moet | |
[pagina 47]
| |
'er dikwerf te zaamenloopen om den mensch tot de bepaalde hoogte van zijne bestemming te geleiden! wat zijn wij meer dan kinderen, als wij, op eenen tachtig jaarigen ouderdom, in het stof wegzinken! Wij zijn gegroeid, wij hebben gedoold, getwijffeld, wij zijn grijs geworden, en blind gestorven! ach! wat is de waereld - wat is de mensch! -
Nu, mijn waarde vriend! wij zullen Louise en Henriette trachten op te spooren. - Wees gerust op het lot uwer geliefde; haar briefje tekent te veel beginzelen van zuiverheid en van Christenliefde, dan dat wy zouden mogen verönderstellen dat de wanhoop haar in haare plichten zoude hebben doen wankelen. Zij kan ziek zijn geworden misschien heeft zij U wel berigt van haar gegeeven, doch dat de brieven vermist, of ná uw vertrek van de door U beiden bestemde plaats eerst dáár aangekoomen zijn. Doch, wij zullen hier mondeling nader over spreeken; wij zullen onze naarspeuringen hervatten, en als die vruchteloos schijnen, zullen wij de nieuwspapieren te baat neemen. Tracht, met 's hemels hulp, uwe gezondheid te herstellen, dit is de voornaamste zaak, om alles eene goede wending te doen neemen. Ik ben niet rijk, gij weet dit, doch deel met mij het geen ik heb, tot gij over het Testament van Mevrouw Audas beschikken kunt; uw aandeel van het mijne sluit ik hier in, gebruik het of het uw eigen was, en voorzie U van het benoodigde; overmorgen, wil het God, zal ik bij U | |
[pagina 48]
| |
zijn: men zal mij, op mijn verzoek, wel toestaan eenige dagen bij U te vertoeven! - Zijt inmiddels te vreeden en berust in de bestuuring van een weldoend Opperweezen!
Geloof mij, met broederlijke vriendschap, te zijn Uw genegen vriend Roussillon.
(In den vorigen ingesloten.)
Bijzonderheden betrekkelijk tot het leeven van den Marquis Charles de Grandpré. - Ná mijn overlijden aan hem te overhandigen.
De woorden van eene Stervende zijn waarheid! - De toetreding tot de eeuwigheid zij hun zegel!! Amen!
Clara Henriette Audas, geboren Marquise van Grandpré.
(Deeze regels waaren op het addres geschreven.)
Waarde Charles!
Voor ik den geduchten stap van de eindigheid tot de oneindigheid doe, moet ik mijn gewisse zuiveren | |
[pagina 49]
| |
van eene misdaad, die ik tegen U en Louise beging! Die last drukt mij te zwaar, hij doet mij, met kouden schrik, aan den dood denken, hij belet mij mijn gebed aan den genaden throon op te zenden, en vergiftigt de weinige oogenblikken die ik noch voel dat van mijn aanzijn als mensch overig schieten! Mijn lieve Charles! zoo gij noch aan deeze zijde des grafs toest, en deeze regels leest, zal uw edel hart uwe Tante dan haaren misstap vergeeven? - Ja, gij zult en uwe Louise zal uw voorbeeld naarvolgen! Zoo gij niet meer leeft, zal de hemel, hope ik, zich mijner erbarmen, en mijn berouw zal U in de eeuwigheid tegen kloppen! Ach! mijn vriend! men beschouwt op een doodbedde, de zaaken, de lotgevallen des ondermaanschen leevens, met een geheel ander oog dan wij ze, in den bloei der jeugd, in het volle genot der gezondheid doen! Mogt toch ijder mensch, eer hij zoo verre koomt, de waarde van een gerust gewisse leeren naardenken!
Ik zal U van alles opening geeven. - Het zal mij grieven dat ik mijnen afgestorven Broeder en zijne Echtgenoote, ik bedoel uwe Ouders, in deezen, bij hunnen Zoon moet beschuldigen, en hunne nagedachtenis eene vlek moet aantijgen; maar God wil dat ik waarheid schrijve, aan twee menschen, naamelijk aan U en Louise, wier eeuwig heil, mogelijk, van die waarheid zal afhangen. Ik gevoel mij te veel los van de waereld, dan dat haar klatergoud mij de oogen moet verblinden; en ik ontdek de misdaad | |
[pagina 50]
| |
der Oudren alléén aan hunnen Zoon, deeze zal ze, recht aan zijnen plicht doende, op den bodem van zijn hart begraven! - Hoor mij dan, Charles! en, geloof de woorden eener stervende, berouw hebbende bloedverwante!
Tot dus verre heeft men U, ontijdig, doen gelooven dat Louise uwe Zuster, en uw Kind de vrucht der strafbaarste vereeniging was. Kom uit die doling terug, mijn Charles! ik beef, terwijl ik dit schrijve, als ik op alles nadenk, en hoe ik heb medegewerkt, om U in dien waan te brengen. Neen, zij is uwe Zuster niet! Wees hier zeker van, en schoon het boven mijn vermogen is, U te zeggen wie de Ouders van Louise zijn, weet ik echter overtuigend, dat uw Vader niet de haare, noch uwe Moeder niet haare Moeder was. Zie hier hoe zich alles heeft toegedragen.
Toen gij twee jaaren oud waart, nam uw Vader Louise noch in de wieg zijnde tot zich, en, zonder den naam haarer Ouders te willen ontdekken, verzekerde hij ons, dat zij de vrucht eener ongelukkige liefde van een zijner bijzonderdste vrienden was, welke hem gebeden hadt dit Kind met U te doen opvoeden, tot dat hij (namelijk die vriend) de Moeder 'er van konde trouwen, waar in zijne Ouders hem hinderlijk waren. Uw Vader, en uwe Moeder maakten veel werks van haar, en gij zult U gereedelijk herrinneren, dat zij Louise als haar eigen Dochter beminden. | |
[pagina 51]
| |
Van tijd tot tijd, werdt zij bezogt door eene nabestaande van zekeren Heer Dalmont, welke reeds overleden is, en eertijds Raadsheer bij het Parlement van R.... was. Meerder jaaren krijgende ging zij somtijds eenige weeken op het Landgoed van dien Heer doorbrengen,Ga naar voetnoot(a) en woonde eenige jaaren bij mij.
Uwe Ouders zagen, met vermaak, uwe genegenheid voor Louise, en uw Vader betuigde mij dikwerf dat hij haar gaarne aan U verbinden zoude, als haar Vader haare Moeder huwde. Dit was de reden, mijn Charles! dat hij U, van het Akademie koomende, onderrichtte dat Louise uwe Zuster niet was; ten einde U hier door niet in uwe aanwakkerende genegenheid voor haar te stremmen. Dit ging ook wel; men zag met vreugde uwe wederzijdsche trouwhartige schuldelooze liefde overéénstemmend meer en meer ontwikkelen! Nu was Louise zeventien en gij negentien jaaren oud, toen de noodlottigste gebeurtenis U beiden de slachtöffers van haare woede maakte!
Thans bijna negen jaaren geleden, komt uw Vader mij een bezoek geeven. Ik zag aan zijne houding dat hij geheel misnoegd was; en daar ik hem, als mijn | |
[pagina 52]
| |
eenigen Broeder, altijd teder beminde, trof mij de staat, waar in ik hem zag, zeer; en hem naar de reden van zijn misnoegen vragende, had ik het volgend, voor U beiden zoo doodelijk gesprek met hem; ik kan het U, zoo niet woordelijk, ten minste hoofdzakelijk, overbrengen.
Uw Vader. Gij vraagt waaröm ik misnoegd ben, Zuster! laat ik U, op mijne beurt mogen vragen, of gij mij genoeg bemint om mij een gewichtigen dienst te doen?
Ik. Gij kent immers mijn hart, mijn waarde Broeder! wat zoude ik niet doen om U genoegen te geeven!
Uw Vader. Hoor dan! wij moeten Louise en Charles scheiden, hunne vereeniging is onmoogelijk; en, daar gij weet hoe sterk zij aan elkanderen verbonden zijn, moet gij mij hier in uwe hulp niet weigeren. Ik wil geen geweld gebruiken; de beiden kinders zijn mij waardig, maar de eer gebiedt mij om nimmer in hunne vereeniging te stemmen. (Dit ontzette mij; ik wist niet wat ik moest denken, en vroeg, met aandoening:)
Ik. Zeg mij toch de reden van dien ommezwaaij van gedachten? wil de Vader | |
[pagina 53]
| |
van Louise haare Moeder niet huwen? Is hij, of zij dood? Wat moet ik gelooven?
Uw Vader. Zij leeven beiden; en mijn schijnvriend, zal haare Moeder zeker, zoo draa hij kan, trouwen. Dit is, derhalven, de reden niet, welke mij tot dien stap brengt, doch als gij mij plechtig, met eede, beloofd om nimmer de jonge lieden de waare reden te zeggen, die mij aanzet om Louise niet met Charles te vereenigen, zal ik ze U ontdekken. Belooft gij mij dit?
Ik. Ja: ik zweer het U! (Ach! Charles! vergeef mij dien onvoorzichtigen eed! Hij is oorzaak van uwe rampen, en van mijn stilzwijgen jegens U en Louise, en mijne pen beeft van weedom in mijne vingers, terwijl ik deeze woorden schrijf!! Edele Ziel! Zult gij het uwe ongelukkige Tante vergeeven?)
Uw Vader. 't Is wel, ik vertrouw uwen eed! De reden is deeze: eergisteren was ik in de stad, gij weet den wanhoopenden staat mijner geldmiddelen; ik heb alle mijne gereede penningen aan mijn Landhuis en Planterijen te kosten gelegd, en ben zeer | |
[pagina 54]
| |
verlegen, om, dit jaar, mijne Schuldeischers te voldoen, en gij kent mijne naauwgezetheid op dit stuk. Ik sprak den Vader van Louise aan, die een rijk Edelman is, en verzocht hem, op zeer billijke voorwaarden, mij eene bepaalde somme op te schieten. Hij weigerde mij die gunst; op eene vrij beledigende wijze; en toen ik hem herinnerde dat ik, in het geval van Louise, getoond had zijn vriend te zijn, antwoordde hij mij, dat het huisvesten van een Kind in geen evenwicht met tien duizend Livres, (zijnde de som die ik hem gevraagd had) stondt.
Gij begrijpt gereedelijk dat een dus onwaerdig, beledigend, op den toon der spotzucht uitgesprooken antwoord, mijne veröntwaardiging gaande maakte, en ik hem alle zijne ondankbaarheid, op het sterkste, door toorn vervoerd, verweet; dit was van dat gevolg, dat wij van beiden zijden gezwooren hebben, zelfs toen wij weder tot bedaaren geraakten, dat Louise nimmer de Echtgenoote van mijn' Zoon zal worden; en haar Vader, (ik heb mij verbonden zijn' naam te verzwijgen,) haar in weinige dagen uit mijn huis zal laaten afhaalen; hij | |
[pagina 55]
| |
trouwt eerlang, dewijl zijne Ouders in de afgeloopen maand, beiden overleden zijn, met haare Moeder. - Zie daar, Henriette! mijne reden. Zij moeten U gegrond voorkomen. Ik bemin Louise als een Vader, het smart mij, haarentwegen; doch die scheiding moet geschieden: mijne Vrouw stemt hier mede in, beproef of gij het Meisje de verwijdering van mijn Zoon lichter kunt maaken; wij zullen Charles spoedig eene andere Vrouw bezorgen!
Ik. Gij ontzet mij, Broeder! hoe zal het mij mogelijk zijn, zulke twee elkander beminnende jonge menschen, tot een vaarwel voortebereiden! Gij kent het gevoelige hart van Louise; het behoort geheel aan uwen Zoon, gelijk het zijne haar behoort! Geloof mij, wij maaken beiden de Kinders ongelukkig! Helaas! wij hebben haar zelfs de liefde ingeboezemd!
Uw Vader. Het smart mij even als U; maar het moet zoo zijn; en daar wij hun de waare reden van hunne scheiding niet kunnen zeggen; om dat dezelve niet gewichtig genoeg is, om hen elkanderen te doen vergeeten, zoo moet gij Louise in het | |
[pagina 56]
| |
denkbeeld brengen dat Charles haar Broeder is!..... Gij schrikt, Henriette! Maar welk gevaar is hier in geleegen? Het schijnt mij toe, dat dit het geschiktste middel is, om hen van hunne liefde te geneezen?..... Schrik niet! het moet zoo zijn. Ik zweer U dat het moet zijn! Volg mijn verzoek.... (hier stondt hij op, met eene houding die mij verbaasde en zag mij sterk aan.) Volg mijn verzoek, of gij hebt geen Broeder meer, en Louise zal niet lang over haare liefde, op de waereld, zuchten! Ik ben bloedig beledigd, door haare Vader, die belediging eischt bloed! Beslis, Henriette! of gij dat bloed, door aan mijn verzoek te voldoen, wilt stuiten! Schielijk! Zweer mij dat gij haar zult zeggen dat Charles haar Broeder is, of ontvang de laatste groet van mij als uw Broeder, en beef voor de dagen van Louise! (Hij naderde mij.) Wilt gij, Zuster! antwoord! beslis! of, vaarwel!
(Helaas! wat zoude ik doen? doodelijk ontsteld hield ik uwen Vader in mijne armen gekneld. Hij rukte zich, met een zwaaren vloek, los, en, daar ik zijne oploopenheid, mag ik het zeggen, zijn onverzettelijk wraakzuchtig karakter | |
[pagina 57]
| |
kende, beefde ik voor zijnen toorn; en, om U en Louise aan zijne vervolging te ontrukken, zwoer ik hem U beiden, immers haar, in den waan te brengen, dat gy elkanderen nooit kondet huwen; wijl goddelijke en menschelijke wetten die trouw, als strafbaar verboden.)
Ik. Maar hoe zal ik Louise dit gezegde, met eene schijn van waarheid voordragen? Zij en uw' Zoon, zijn geene kinders meer, die men alles kan doen gelooven wat men goedvind?
Uw Vader. Ik zal 'er U een middel toe aan de hand geeven, dat onfeilbaar slaagen moet. Louise zal overmorgen bij U zijn, en ik zal U morgen een brief van mij zenden, waar in ik U, mijne wroeging zal te kennen geeven, om dat Louise mijne Dochter is, en zij Charles zo bemint als eene Minnares haaren Minnaar, en ik mij zelven, mijne Vrouw, en U beschuldig, dat wij die liefde, tot dus verre, hebben toegestaan, zonder haar te ontdekken wien zij beminde; en dewijl wij haar altijd zeide dat mijn Zoon haar vreemd was, zal ik tevens, in dien brief laaten invloeijen, dat ik dit heb moeten doen, om dat zij, schoon ik haar Vader | |
[pagina 58]
| |
ben, niet bij mijne Vrouw verwekt is. Leg deezen brief, in schijn zonder gedachten, op de eene of andere plaats daar zij hem moet vinden; of zoo dit niet gelukt, laat hem haar dan leezen, en toon haar haar plicht om Charles te verlaaten! Dit zal meer dan voldoende zijn om ons plan te doen gelukken. Ik zal intusschen, ná gij mij gemeld hebt, hoe het met Louise is afgeloopen, mijn Zoon 'er een schaduuwächtig denkbeeld van geven; en, op die wijze zal zich alles laaten vinden!
Hier zweeg uw' Vader, zijne list deedt mij beeven, doch kwam mij, wijl ik zag dat gij toch gescheiden zoudt worden, als aanneemelijk voor. Hij wilde ook naar alle mijne tegenbewijzen niet hooren; maar verliet mij, naar mij noch eens mijnen gedaanen eed herrinnerd te hebben, en zoudt mij des anderen daags een brief van den hier vooren gemelden inhoud, (doch welks origineel ik, hem weder heb moeten ter hand stellen, en dus hier niet kan insluiten.) Twee dagen naderhand kwam Louise, met het rijdtuig van uwen Vader bij mij aan, en ik begon den snoden rol, die ons zoo veele traanen kostte, met de lieve ongelukkige. Doch ik moet vervolgen!
De tweede avond, ná haare komst bij mij, waaren wij alléén; Ik vroeg haar, ongemerkt, naar U, en zij antwoordde. | |
[pagina 59]
| |
Louise. Wel, Tante! (gij weet dat zij mij altijd dus noemde.) Mij lieve Charles is, voor zoo veel ik weet, gezond. Hy was niet thuis toen ik zijne Ouders verliet; doch, voor zijn vertrek gelastte hij mij U hartelijk voor hem te omhelzen, gelijk gij weet dat ik ook gedaan heb.
Ik. Charles heeft veel goedheid, mijn waarde! dat hij aan zijne oude bloedverwante denkt. Hij was altijd mijn' lieveling. De Vrouw die hij ten deel ontvangt, zal zeer gelukkig met hem zijn! (dit laatste zeggende zag ik haar sterk aan; zij bloosde, en stondt van haar stoel op om mij te omhelzen.)
Louise. Ik moet U voor die blijk van tederheid en de vriendelijkheid waar mede gij over mijn' Charles denkt, omhelzen. Ach! ik hoop slechts dat ik hem zoo gelukkig zal kunnen doen leeven als hij verdient, (de traanen van gevoel blonken in haare oogen; en het was mij onmoogelijk haar, in dat oogenblik, iet van den wreeden wil uwes Vaders te doen blijken. De lieve omhelsde mij met zoo veel tederheid dat ik mij zelve versoeide, een dus onwaerdigen taak op mij genoomen te hebben.)
Ik. Uwe gevoelens treffen mij, Louise! en ik geloof, zeker dat gij mijn Neef gelukkiger | |
[pagina 60]
| |
dan eenige andere Vrouw ter waereld zoudt kunnen maaken; uw beider hart verstaat zich, en ik weet dat hij U onuitspreekelijk bemint. Echter, mijne Lieve! zouden 'er immers redenen kunnen zijn, die U beiden volstrekt verbooden, om ooit te paaren? Dit valt immers onder de mogelijkheden? Niets toch is onbestendiger, dan de vooruitzichten der menschen? en men doet wel zich tot alles voor te bereiden! (Met ontroering week zij eenige treden van mij af; en werdt bleeker dan de dood. Beevende stamerde zij.)
Louise. In 's Hemels naam, Mevrouw! wat wilt gij mij met alle die zwarigheden te kennen geeven? Gij zelve en zijne Ouders keuren immers onze verbintenis goed? Noch slechts weinige dagen geleden, zeide Mevrouw Grandpré mij, dat ik noch deeze maand de Echtgenoote van haaren Zoon zoude zijn! Zeg, zeg mij toch wat uwe zwarigheden! voor een zin hebben? (Zij weende overluid.) In welk eenen ontzettenden toestand zoude ik zijn, als men hem wreedaartig uit mijne armen rukte! ô, Tante! neem geen vermaak om mijn hart te folteren!.... Mijn God! als ik hem verloor! Spreek toch! Is het Charles zelfs, die Ureden geeft te denken dat ik zijne Echtgenoote niet zal worden? Zou hij, hij zelfs ontrouw aan zijne Louise zijn? | |
[pagina 61]
| |
(Zij sprak dit alles zoo schielijk, en met eene vervoering, die de bitterste onzekerheid tekende, dat het mij niet mogelijk was haar in de reden te vallen; behalven dat mijne eigen aandoening mij spraakeloos maakte.)
Ik. (Haar hand vattende.) Neen, lieve Vriendin! wees bedaard. Charles geeft U geene de minste reden om aan zijne getrouwheid te twijffelen, hij is zelfs geheel onbewust van alle de zwarigheden, die ik U heb doen opmerken. Zij moeten U zodanig niet treffen! 'Er kunnen immers, dit herhaale ik, gevallen voorkoomen, die uwe verééniging onmogelijk maakten! Gij bedoelt immers zijn ongeluk niet?
Louise. Zijn ongeluk! Groote Hemel! Ik zoude zijn geluk met mijn leeven willen koopen, als ik hem hier mede konde nuttig zijn! God weet hoe ik hem bemin, hoe ik hem, zints mijne vroegste kindsheid bemind heb!...... Ach! Tante! gij weet niet welk eene mengeling van vrees en droefheid gij in mijn hart, door uwe mogelijkheden gebracht hebt! Ik smeek U, bij alles wat ons dierbaar is, zeg mij toch, wat ik te duchten heb? Ik bespeur, aan uwe ontroering, dat gij iet verbergt, het welk zeer ontzettend voor mij moet zijn! Zulke reden hebt gij nimmer tegen mij ge- | |
[pagina 62]
| |
voerd; gij waart altijd de eerste die mijne liefde voor mijn Charles goedkeurde; gij hebt mij, dikwerf, in die verééniging het blijdste vooruitzicht doen zien! en nu. helaas! en nu, nu men ons de hoope gaf, dat onze wenschen spoedig nog deeze maand zouden vervuld worden; nu brengt gij zwarigheden voort, die de grievendste treurigheid in mijne ziel uitstorten! Ach! zeg mij toch wat ik te duchten heb! (Zij schreide bitter, boog haar hoofd op mijnen boezem, en zag mij smeekende aan. Die ontroering werdt mij te sterk. God weet het, dat ik gereed stond, om haar alles te openbaaren, wat tusschen uwen Vader en mij, was voorgevallen; toen mij ijllings de gedachte door het hoofd vloog, dat ik dit geheim met een eed had bevestigd, en de openbaring 'er van noch doodelijker dan deeze schrik voor U en Louise zoude geweest zijn. Ik zeide haar dan niets 'er van, en herstelde mij zoo veel mogelijk was.)
Ik. Herstel U toch, mijne waarde! en wees zoo treurig niet om denkbeelden, die eene bejaarde Vrouw, welke de zaaken der waereld, uit een ander oogpunt dan gij, beschouwt, U, zonder 'er gegronde reden toe te hebben, voorhoudt. Geloof mij ik wenschte U met mijn Neef gelukkig vereend te zien; en stondt | |
[pagina 63]
| |
het aan mijnen wil, gij waart, noch deezen dag, de zijne!
Louise. Ach! mag ik uw woord gelooven? dreigen mij geene rampen? Tante! gij weet niet welk een lijden gij mij veroorzaakt hebt! ô, mag ik U gelooven? vleij mij niet!
Ik. Heb ik U immer onwaarheden toegesprooken? gaf ik U ooit reden om aan mijne oprechtheid te twijffelen?
Louise. (Mij omhelzende.) ô! Vergeef het aan mijne smarten, zoo ik de oprechtheid uwer woorden één oogenblik in twijffel trok!
Ik verzekerde haar dat ik haar dit gaarne vergaf; en bad haar gerust te zijn, dat haar noch U iets dreigde. Zij berustte dan in mijne geruststelling, en ging wel te moede te bedde.
Gij begrijpt mijn waarde Charles! dat ik een verschrikkelijken nacht doorbragt. Mijn strijd tusschen de menschliefde en mijne gedaane beloften was hevig. Mijn hart was nimmer tot cuveldaaden gevormd, en had ik alles kunnen vooruitzien, ik had mij zeker anders gedraagen! Onmoogelijk konde ik besluiten om Louise over iet meer mondeling te spreeken; en, voor ik gebruik van den Brief, door uwen Vader aan mij geschreeven, wilde maaken; ondernam ik | |
[pagina 64]
| |
noch eene poging op zijn hart te doen, ten einde hem van zijn voornemen, om U beiden te scheiden, aftetrekken; Ik schreef hem dan een' Brief, en melde hoe Louise gesteld waare geweest, toen ik haar iet van eene op handen zijnde verwijdering had laaten blijken. Ik schetste alle mijne deernis met U en haar, als meede mijne verontwaardiging over mijne aan uwen Vader gedaane beloften met de sterkste kleuren af; en bezwoer hem zijn opzet te staaken; dat hij, door het volvoeren 'er van, U en haar zeker ongelukkig, zoo niet wanhoopend zoude maaken. Deezen Brief zond ik, met een Knecht, noch dien zelven dag af; doch hoe groot was mijne ontroering, toen ik, vijf dagen naderhand, het volgend antwoord ontving: | |
Zuster!Uw overleden Man zeide mij dikwerf dat gij in het stuk van Liefde, eene Laodice waart; en ik moet dit ten vollen gelooven, anders zoudt gij, toen Louise schrikte wanneer gij haar een schets van haare scheiding van Charles gaaft, zeker hebben bedagt dat dit vrij natuurlijk was, en 'er geen Meisje is, dat niet kan weenen als men haar heur Vrijer ontneemt. Mijn Zoon schikt zich beter naar mijn wil; en schijnt volmaakt te vreeden te zijn, als ik hem voor Louise een ander lief Meisje bezorg. Bespaar toch de moeite, om mij meer met brieven over dit geval lastig te vallen; die verwijdering is eene zo bepaalde en bij mij voor- | |
[pagina 65]
| |
genoomene zaak, dat de beste Predikatie, die Cicero ooit over de menschelijke plichten deedt, haar niet zal veranderen! Volbreng eenvoudig uwe belofte aan mij gezwooren; maak heimelijk gebruik van den brief, dien ik U gezonden heb; en gij zult zien, dat het Meisje, na een paar dagen uitgeweend te hebben, zeer gemakkelijk te bevredigen zal zijn! Noodzaak mij niet om haar, door uwe zwakheid, op eene wijze van mijn Zoon te verwijderen, die haar meer hard en verdrietig zoude vallen! Ik geef U noch vier dagen tijds, en als dan mijn wil niet ter uitvoer is gebragt, naamelijk dat gij haar hebt doen begrijpen, dat Charles haar broeder is, zal ik weeten hoe ik mij moet wreeken aan de Dochter van een ondankbaaren schijnvriend, en aan eene Zuster, die zo weinig belang in mijne beledigde eer stelt! gij weet, dat ik niets zeg, zonder het onverzettelijk voorneemen, om aan mijne gezegdens gestand te doen! Traanen en zuchten laat ik voor ouwe Wijven over; een degelijk Man gevoelt zijne eigen grootheid! Ik vertrouw dan, dat gij mij reden zult geeven, om voortduurend te kunnen blijven Uw Broeder GRAAF van GRANDPRÉ.
Louise was uitgegaan, naar een mijner Vriendinnen, toen ik deezen verschrikkelijken brief ontving. Ik dacht een geruimen tijd naar op het geen mij te doen stondt. Aan de eene zijde was ik dermaate veröntwaardigd jegens mijn Broeder, dat ik besloot | |
[pagina 66]
| |
alles aan Louise te openbaaren, en haar dan te doen vluchten; doch, aan de andere zijde, herrinnerde ik mij de ongelukken die uit haare vlucht, voor haar, als wanhoopend zijnde, zouden kunnen voortvloeien; en nam dus het besluit om gebruik van den eersten brief uwes Vaders, op de best mogelijke wijze, te maaken, en haar, door reden, te overtuigen dat, wijl zij uwe Zuster was, uw beider vereeniging strafbaar en onmoogelijk wierd, mij vleijende dat, als de eerste woede van de stormende hartschtocht bedaard was; zij die oorzaak zoude goedkeuren, en de tijd, nevens een ander huwelijk, alles te recht zoude brengen. Helaas! hoe weinig kende ik het hart van die gevoelige! hoe blind was mij haare toestand!
Na dit genoomen besluit, nam ik den brief uwes Vaders, dien hij mij het eerste gezonden hadt, en, naar haare slaapkamer gaande, verborg ik denzelven achter haar Toilet Spiegeltje, vervolgens ging ik, met een boek in mijne hand, in ons Tuinhuis haar zitten opwachten. De klok sloeg vijf uuren op den middag (in de maand Juny) toen zij thuis kwam, vergenoegd en vrolijk, met den tederen lach der onschuld vloog zij in mijne armen, mij met eene hartelijkheid, die mij door de ziel sneedt, omhelzende. Zij zeide dat zij zich wel vermaakt hadt; doch vroeg terug was gekeerd, om mij niet lang alleen te laaten blijven. Ik hield mij zoo vrolijk als in mijne omstandigheid mogelijk was; en om mij zelve in gesprekken | |
[pagina 67]
| |
niet te verraden, verzocht ik haar eenige Arias op de Clavecimbaal te speelen, zij voldeedt, met de meeste liefde en bereidwilligheid, aan mijn verzoek, en wij sleeten, immers zij, een genoegelijken avond, en begaaven ons vroegtijdig te rust; wijl zij mij verzocht hadt het genoegen des morgens te moogen neemen, om de opkoomende Zon waar te neemen; waar in ik gereedelijk had toegestemd!
Gij zult mogelijk denken, mijn lieve Charles! dat ik weinig gezind was om te kunnen slaapen; wijl het zeer mogelijk was, dat Louise den verschrikkelijken brief zoude ontdekken, en mijne hulp om haar te vertroosten konde nodig hebben. In de daad, ik ging ook niet te bedde, maar zette mij in een leuningstoel, om, bij het minste voorval, haar ter hulpe, en bij der hand te zijn. Doch, het zij het noodlot het zoo wilde, het zij dat mijne geesten, door den uitgestaanen angst over haar, te veel uitgeput waaren, ik viel op mijn stoel in een zeer vasten slaap, waar uit het gerucht dat mijne Kamenier, bij het aanbreeken van den dagenraad, aan de deur mijner kamer maakte, mij trok. Ik deed haar open; en vroeg of Louise reeds was opgestaan? zij zeide haar noch niet vernoomen te hebben. Dit stelde mij gerust dat de lieve noch niets van den verfoeijden brief moest weeten, en; dewijl het noch zeer vroeg in den morgenstond was, toefde ik noch een groot uur, eer ik naar de kamer van Louise ging, met voorneemen om haar op te wekken....... Ach, Charles!..... | |
[pagina 68]
| |
hier weigert mijne pen schier om verder te schrijven!.. vergeef uwe ongelukkige Tante haar misdrijf! wees edelmoediger, dan ik! en beklaag, maar veracht, verfoeij mij niet!.......... Ik opende de deur, Hemel! ik zag eene der schuifraamen opengeschoven, (dit raam kwam aan den rijweg uit) en, in haar bed ziende, zag ik dat zij 'er in het geheel niet op geslaapen had! Ik gaf een gil en mijne dienstboden vonden mij bezwijmd op de kamer leggen. Men leidde mij in het bed van Louise, als het naaste bij de hand zijnde, en, na veel moeite ontsloot ik, rampspoedige! mijne oogen weder, en wierd, tot mijn straf, in het leeven herroepen. Ik zal U alle mijne gewaarwordingen in dat oogenblik niet afschetzen; ijder menschelijk hart, dat eenmaal uit zwakheid en vrees een misstap beging, kan ze zich verbeelden; en ook die schets zoude mij buiten staat brengen om deezen te vervolgen.
Bij mij zelve koomende, gebood ik aanstonds een paar mijner bedienden om overal rond te gaan, en Louise op te zoeken. Ik verborg hen echter de reden van haare vlucht, en zeide alléén dat ik ze niet wist. De bedienden vertrokken in aller ijl, en toen ik weder konde opstaan, ging ik naar de Toilet Tafel, om te zien, of zij den brief van uw Vader hadt mede genoomen. Neen: tot mijne groote verwondering, lag hij nog daar, en neevens hem een vel postpapier, waar op, door de hand van Louise, het volgende geschreeven was; traanen hadden het schier onleesbaar gemaakt: | |
[pagina 69]
| |
O! gruwel!.... Zie daar dan de oorzaaken van mijne rampen! Zie daar dan het raadzel van Mevrouw Audas opgelost! Ysselijk schrikkelijk opgelost! Wreedaarts! waar is mijne mitdaad, dat gij een onschuldig Meisje in eenen zoo diepen poel van jammer moest nederploffen! Hoe! Ik, ik ben uwe Zuster, mijn Charles! en uw Vader is ook de mijne!.... Open, open U, schoot der rampzaligheid! splijt, aarde! slok mij in!..... Ik ben zijne Zuster!..... Ik, ik, ik ben uwe Zuster!.... Verwoesting! daag aan, daag met den donder van Gods toorn voor mij aan!.... Zijne Zuster! raauwe, raauwe beledigde, door de bloedschuld beledigde klank! Natuur! Godsdienst! Menschelijke Wetten! Gij, alle drie, zijt, in uwe fijnste werkvezelen, gewond!.... Eén oogenblik van natuur en tederheid, dat, door een op hande zijnde echt, niets misdadigs scheen intesluiten; waar toe de monsters die zich thans onze Ouders noemen, den eersten grond lagen, een oogenblik waar in het ongewapend hart, door de drift vermeesterd, zich, zelf vergat, bragt mij in de armen van wie?..... Hel!.... van mijn Broeder! van Charles!.... Als gij rechtvaardig zijt! Hemel! waaröm verbreizelde mij, die mijne misdaad niet kende, uwe donder niet, toen ik mijne onschuld in de liefde tot wie?.... Tot mijn Broeder, verloor!.... Ha!.... Ha! Tante! Gij hebt dien brief daar wel geplaatst! Zie hoe hij met de traanen van eene verdoemde bezoedeld is. Vader!.... Zijt gij mijn Vader? de Vader van Charles! Ook de mijne!..... Bromt niet, afgestorvene | |
[pagina 70]
| |
verweezenen! Ik zal spoedig uwe Gezellinne zijn!... en de vrucht der bloedschande die zich in mijnen schoot ontzwachtelt, zal ook eene vezel van den langen draad, die de verworpenen om den slagader van het hart klemt, uitmaaken!.... Charles! Gij zijt mijn Broeder, eens waart gij mij, in eene andere betrekking, dierbarer dan mijn leeven, dierbarer zelfs dan mijne deugd mij was, en nu!.... Ach! neen, onzaligen! Ik zal geene vloeken over U uitspreeken; men misleidde U even zoo wel als men mij misleid heeft, men hieldt ons beiden blind, en, onzer beider ontmenschte Vader nam het helsch genoegen, om ons eeuwig, onherroepelijk eeuwig in den poel des verderfs te zien struikelen!! Vaarwel, gevloekte waereld! die zulke monsters opleevert! Ik verlaat U! alle naarspeuringen zullen vruchteloos zijn; mijne wanhoop en mijne misdaad zullen mij middelen genoeg aan de hand geeven, om mij voor het oog der menschen te verbergen!
Vader!.... Ach!.... moet ik den vloek van Hel en Hemel over U afbidden!..... Gevloekt zij het oogenblik dat mij het licht gaf!..... Ik gevoel dat ik, schrijvende, mijne krachten afstorm!... De klok slaat middernacht! Ik moet voort! de dood, het gebrom der hel, het gekras der ellendelingen zullen mij vergezellen, en de wind zal mij den zwaveldamp der rampzaligheid toeblaazen! Vaarwel! Mevrouw Audas! Mogt ik U, mogt ik mijn Vader, noch iemand uwer ooit weder aanschouwen! Vergeet mij, gij maakte mij rampzalig, maar, ik wil het U, ver.. gee.. ven!.. | |
[pagina 71]
| |
dit woord laat zich moeielijk schrijven! Ik moet voort! Spoor mij niet naar, dit is de grootste gunst, die de Echtgenoote van haaren Broeder, van Charles U kan vragen. Louise.
Bezef of ik op dat oogenblik in staat was, om dien brief der ongelukkige ten einde toe te leezen! mijn hart brak bij elken uitroep, en het zelfsverwijt, de deernis, en de angst over haar lot, schreeuwden luidkeels in mijne ziel! God weet wat ik ondervond toen ik, uit haar schrift, zag, dat zij zwanger was! Ach! had ik dat geweeten, uw Vader zoude vergeefsch gedreigd hebben!... Ik verviel van de eene flaauwte in de andere. En, toen mijne uitgezondene bedienden des avonds terug kwaamen, met de schrikkelijke tijding dat zij vergeefsch overal rond gezocht hadden, klom de wedom mijner ziel ten hoogsten top, en ik had gereedelijk alle mijne bezittingen, mijn leeven zelfs willen afstaan, had ik, voor dien prijs, Louise kunnen onderrichten, hoe wreed zij bedroogen was, en dat gij haar Broeder niet waart! Doch, dit was niet mogelijk; en de Hemel strafte mijne misdaad op het grievendst, door de onzekerheid waarin ik over haar was. Ik zond bericht van dit voorgevallene aan uwen Vader, en liet intusschen, mijne naarspeuringen, met dubbelen ijver voortzetten. Vergeefsch! helaas! vergeefsch! Negen jaaren zijn 'er thans, zedert dat verschrikkelijk oogenblik, verloopen; ik leg op mijn doodbedde en noch ben ik | |
[pagina 72]
| |
onzeker, onbewust van haar, ook van uw lot! bezef hoe ik te moede ben!... Uw Vader kwam zelfs, vier dagen, ná de vlucht van Louise, bij mij; en ik had de volgende treffende ontmoeting met hem:
Naauwelijks was hij uit het rijdtuig, waarmede hij gekomen was, gestapt; of hij viel, bij mij in de kamer treedende, in een leuningstoel neder, en riep mij, met het gevoel der bitterste aandoening, toe: Helaas! wat hebben wij begonnen, Zuster!... Ach! mijn Zoon, mijn Charles! zijt gij eeuwig voor mij, voor uwen Vader verlooren!... Gevloekte wraaklust! tot welke uittersten vervoert gij ons! mijn Zoon! mijn' eenige Zoon, is van mij afgerukt! Ontschuldige Charles! onnozele Louise! lieve kinders! keert terug en ik zal U zelfs naar het altaar geleiden! doodelijk ontsteld, vroeg ik mijn Broeder, naar het gebeurde met U; en zeide hem dat hij mij immers in zijn laatsten brief gemeld hadt, dat gij U volmaakt naar zijn genoegen schikte, en niet aangedaan waart geweest, toen hij U zeide dat gij Louise moest verlaaten? Hij deedt mij hier op dit verhaal:
Uw Vader. Ik misleidde U, Zuster! want toen ik U dien Brief schreef, wist mijn Zoon noch nergens van. Hij was van huis en bij eene mijner Vrienden gelogeerd. Doch, dien zalven dag meldde ik hem, zoo bewimpeld mij mogelijk was, dat hij niet meer aan Louise moest denken, dat de | |
[pagina 73]
| |
dringendste reden mij noodzaakte hen te scheiden; en ik van zijne onderwerping aan mijnen wil genoeg verzekerd was, om te vertrouwen, dat hij den zelven zoude opvolgen! Drie dagen ná het afzenden van deezen Brief, en dus daags ná dat Louise uw huis verlaaten hadt, ontving ik den volgenden van mijn Vriend, op wiens landgoed Charles gelogeerd was. Hoor den inhoud, Zuster! en beef! beklaag en vervloek mij! mijn Vriend schreef: | |
Waarde graaf!Gisteren is hier iets voorgevallen, dat mij dwingt U het onaangenaamste bericht mede te deelen, dat immer een vaderlijk hart kan ontvangen; doch het welk ik U niet mag verbergen; wijl gij 'er het hoogste belang in hebt.
De laatste Brief, dien gij aan uwen Zoon geschreeven hadt, doch van welks inhoud mij niets bewust is, maakte hem dien geheelen dag treurig, toen de avond gevallen was, ging hij in den tuin, onder voorwendzel dat hij noch eene wandeling wilde doen; doch daar hij laat in den avond, en toen het avondmaal reeds op hem wachtte, noch niet terug was gekeerd, ging ik in den tuin om hem op te zoeken. Verbeeld U mijne verbazing, toen ik hem wentelende in zijn bloed, en bleek als de dood, in het tuinhuis vond liggen, zon- | |
[pagina 74]
| |
der eenig teeken van leeven te geeven. - Ik riep aanstonds mijne Bedienden te hulp, en wij brachten hem te bedde; naá ik gezien had dat het bloed, waarmede hij bedekt was, echter niet anders was dan uit zijn Neus en de Chirurgijn zeide, dat 'er een ader in zijn hoofd gesprongen was, door een sterke drift waar in hij geweest moest zijn. Ná een paar uuren te bed geweest te hebben, scheen hij meer bedaard, en zeide, dat hij wel was, en men hem gerust alleen konde laaten; dat de hitte van den dag, hem, in het tuinhuis koomende, zeker moest bevangen hebben; en hij anders geene reden wist. Ik verliet hem echter niet, maar bleef dien gantschen nacht in zijne kamer; doch des morgens scheen hij volkoomen hersteld, en, naar zijne gewoonte, vrolijk. Maar gisteren bragt de post van H.... hem een brief, hij opende hem in mijn bijzijn, doch ging 'er aanstonds mede naar zijne kamer, en, doordien ik moest uitgaan, heb ik hem niet beneden zien komen, en kan U derhalven alléén mededeelen dat ik niets meer van hem, niet tegenstaande alle mijne naarzoeken, gehoord, en geene van mijne Huisgenooten hem hebben zien vertrekken; alleen vond ik op zijn tafel een Briefje van deezen inhoud aan mij; en den hier nevensgaanden aan U: | |
Mijnheer!Ik vertrek! de schrikkelijkste redenen verplichten mij, om U en het geheel menschdom te ontvluchten! | |
[pagina 75]
| |
heb vuurig dank voor uwe bewezene weldaaden, en geef den bijleggenden aan mijn Hader.
Marquis van Grandpré.
Dit is het geen ik U moest mededeelen; ik beklaag U, mij waarde Graaf! en hoop van harten dat uw Zoon spoedig zal wedergevonden worden; waar toe ik mijn' dienst gereedelijk aanbiede en betuige te zijn.
Baron du Clos.
Wat dunkt U van dien Brief, Zuster! (vervolgde uw Vader.) Wie toch anders dan Louise kan hem met den post geschreeven hebben? Zij zal hem gemeld hebben, dat ik voorgaf, dat zij zijne Zuster was; ten minste dit moet ik opmaaken uit zijn schrijven aan mij, in zijnen Brief die du Clos mij van hem zondt. Hoor hier zijn' inhoud: | |
Waarde vader!Die naam gaf U, tot heden, mijn hart. Hoe zal het U thans noemen! mijn Moordenaar? Ook de Moordenaar van Louise? zij is mijne Zuster, gij wist dit, en geeft zelfs gelegenheid, dat wij, die in de onbewustheid hier van waaren, eene strafbaare liefde aan elkanderen toedragen. Mijn hart is ijs koud, alle de raderen van mijn bestaan zijn gebroken. Het bloed rold dik, - langzaam door mijne aderen; ik | |
[pagina 76]
| |
zie met eene vreezelijke onverschilligheid in den nacht der verdoemenis neder; en omhels, in het geritzel van ijder schuiffelend blaadjen, den dood, de wroeging, en den angst der hel! ik ben te veel weezenloos om de vloeken die in mijne ziel brullen, afteschetzen! Louise is mijne Echtgenoote, - ten minste ik heb haar, daor U zelfs aangezet, wijl gij beloofde ons te zullen huwen, in die betrekking in mijne armen ontvangen! Zij is Zwanger!! - Vader! bezef den geheelen volzin, de geheele volle verschrikking van die bekentenis, nu ik weet, dat zij mijne Zuster is! het bloed stolt in mijne aderen! Vaarwel! vergeet den rampzaligen Zoon, die gij onherstelbaar ongelukkig maakte! - Gij moet U over de koelheid van deeze laatste letteren, die gij ooit van mijne hand zult ontvangen, niet verwonderen; een ellendeling die zoo vermast, verstompt door het gewicht zijner verschrikkingen, als ik ben, is, kan een geheel menschdom zien verwoesten zonder ééne traan te storten; hij kan de verworpenen, zonder dat hij zich ontzet, hooren kermen, hij kan de hel, gelaaten, in den mond vliegen; zoude hij dan niet, met onverschilligheid, aan een' ontmenschten Vader kunnen schrijven? Vaar eeuwig, eeuwig wel en vergeet uwen Zoon!
Marquis van Grandpré.
Uw Vader zweeg, in diepen druk, en wanhoop weggezonken, na het leezen van dien schrikkelyken Brief, en ik had veel moeite om hem, zonder te be- | |
[pagina 77]
| |
zwijken, aan te hooren. Ik zeide hem het gebeurde met Louise. Wij wendden alles aan, om U beiden te ontdekken; uw Vader doolde, een geheele maand, door het land om, en dewijl hij U nergens vondt; hadt de droefheid zijne krachten, zodanig verzwakt, dat hij, met uwen naam op zijne lippen, en U om vergeeving smeekende, vijf maanden, ná uwe vlucht, den geest gaf, en uwe Moeder volgde hem, als mede zich zelve te beschuldigen hebbende, een jaar naderhand in het graf.
Zie daar, waarde Charles! het geheele beloop dier treurige gebeurtenis. God hoope ik zal mij genadig zijn, en mij het deel dat ik 'er in gehad heb vergeeven! hij alléén weet, hoe veele smarten het mij gekost heeft, en gij en Louise, wensch ik, dat voor uwen dood, dit schrift noch in handen moogt krijgen; en mij niet vervloeken! De brave Pater Roussillon, die mij, zoo vaak, het vermogen van den Godsdienst heeft doen gevoelen; zal U breeder van mijn berouw en lijden onderrichten: hij heeft mij beloofd U dit verhaal, zoo gij noch leefde, en hij U immer zag, zelfs ter hand te zullen stellen. Mijne goederen behooren U! Nu: vaarwel, mijn Charles! ik hoop U, bij den Vader der menschen, in zaligheid weder te vinden en Louise met U!!
Clara Henriette Audas! |
|