ette liep, die stem hoorende, naar het hek, en schreide: Mijne Moeder! mijne lieve Moeder! doch eer ik tot bedaaren kwam, en last konde geeven om het Rijdtuig te volgen, was het reeds te laat om het naartespeuren, en men heeft vergeefsche pogingen gedaan, om te ontdekken, waar het gebleven is, ongelukkiglijk was 'er geene van onze paarden opstal, maar allen in het veld, en een voetganger konde de schielijk voortrijdende Koets niet volgen. Wat of toch deeze Vrouw, wier stem zoo zacht wier aangezicht zoo jong zoo edel was, aanzet om een zoo lief engelachtig Kind te verlaaten? Zij moet hier verschrikkelijke oorzaaken toe hebben, anders vorm ik mij geen denkbeeld, hoe het moogelijk zij, dat eene Moeder dus kan handelen, met een Meisje dat in staat is, om het versteendst hart tot medelijden optewekken!
Vier dagen ná het voorbijrijden van die Koets, ontving ik aan het addres van mijn man, een brief, wel door eene Vrouwen hand, maar niet door dezelve, die het papier, bij Henriette gevonden, geschreeven hadt, gesteld. Ik zal denzelven hier, ter uwer leezing, insluiten; mijn waarde Dalmont, en ik hebben hem met aandoening geleezen, doch 'er straalt eene dubbelzinnigheid in door, die geheel donker voor mij is, schoon mijn' Echtgenoot zegt dat hij die dubbelzinnigheid echter schaduwachtig begrijpt; maar hij wil ze mij niet uitleggen; beproef, lieve Zuster! of gij ze kunt oplossen, en wees dan edelmoedig genoeg