Fragmenten uit de roman van mijn leeven
(1993)–Jacob Eduard de Witte– Auteursrechtelijk beschermdFragment 1
| |
[pagina 45]
| |
betrekking, heeft verdienstelijk gemaakt: ieder Mensch behoorde zijn Adeldom in zijn eigen hart en in zijne eigene daaden omtedragen en te doen uitblinken. Wel mag men zich, daar het pas geeft, op eene onöpgeblazene wijze als de Afstammeling van zoodanig een beroemd Geslacht doen kennen, maar nimmer voorderen dat onze Landgenooten of andere onzer Medemenschen, ons alleen om dat wij uit het bloed van Edelen geboren zijn met onderscheiding behandelen en eerbied toedragen; en daar nu deeze stelling ook de mijne is, zal ik niets van mijne geboorte zeggen, noch die groote en verdienstelijke Mannen aanhaalen, die uit mijne Familje gesprooten zijn; mijn naam aan het hoofd dezer Brochures geplaatst, is voldoende om de Waereld, en vooral den Nederlander, die met de Geschiedenis van zijn Vaderland bekend is, te doen weeten tot welk Geslacht ik de eer heb te behooren. Alleen van mijn GrootvaderGa naar voetnoot5, den Vader mijns Vaders, en van mijn VaderGa naar voetnoot6 zelve, zal ik, tot duidelijker verstand der volgende bladzijden, een paar regels dienen te zeggen. Een paar Regels die als zoo veele wenken ter leering voor veele Ouders moogelijk zullen kunnen verstrekken. Mijn Grootvader, wiens Vader als Kolonel der Hollandsche Gardes en Adjudant Generaal van Willem de Vierde, Prins van Oranje Nassau, Erf-stadhouder, Kaptein Generaal en Admiraal der Vereenigde Nederlanden, in de Batailje bij Lafeld sneuvelde, was een van die oude Dappere en welmeenende Oorlogsmannen, die, naast hunne Godsdienst, niets meer eerbiedigen, dan het vervullen van hunnen plicht, en het stipte gehoorzaamen aan de bevelen die hen van hunne Opperhoofden of Vorsten werden gegeeven; hij diende, na de dood zijns Vaders, Officier bij de Infanterij geworden zijnde, Zestig Jaaren de Republiek der Nederlanden: doorliep op zijne beurt alle Militaire Rangen, was meer dan dertig Jaaren Kolonel Kommandant van een Regiment Infanterij, wiens laatste Chef de Lieutenant Generaal Baron van DophffGa naar voetnoot7 is geweest: bragt hetzelve in onderscheidene Gevechten met roem in en uit het Vuur; veele Jaaren was hij Commandeur der Fortresse Crevecour bij 's Hertogenbosch en werdt, bij eene Pr[o]motie van Militaire Stafofficieren, verheven tot den rang van Generaal Major, bij de Infanterij en stierf in hoogen Ouderdom in den Jaare 1786Ga naar voetnoot8. Mijn Vader, zijn Oudste en toen nog eenige in Leeven zijnde Zoon, verwisselde reeds vroeg zijne Militaire Cariere als Officier der Infanterij met die | |
[pagina 46]
| |
van Extra Ordinair Ingenieur bij het Hollandsch Corps de[r] Genie: huwde aan eene Dochter van den Heer HUBERT uit 's Bosch (welke mijne MoederGa naar voetnoot9 was) werdt op zijn beurt Lieutenant en vervolgens Kapitein van de Hollandsche Fortificatiën, Departement Woerden. In den Jaaren 1773 werdt, door eene grove onvoorzichtigheid, de Schouwburg binnen de stad Amsterdam in den Asche gelegt, onder veele der daarbij omgekoomene en verbrande menschen, was ook de Heer Raus, Directeur Generaal over Stadts Werken Gebouwen en Water Keeringen aldaar, en de toemaligen President Burgemeester Egbert de Vrij Temmink stelde in Burgemeesters Kamer mijn Vader voor om hem dien Post, die door den dood van den Heer Raus vacant was geworden, en waartoe men een bekwaam Waterbouwkundige nodig hadt, aantebieden. Mijn Vader, belast met een talrijk Huisgezin, nam denzelven aan, als zeer Lucratif en honorabel, en nam als Lieutenant Kolonel zijne demissie uit den Militairen Dienst, en werdt aangesteld tot Directeur Generaal te AmsterdamGa naar voetnoot10. Van het [jaar] 1773 tot 1779 bekleede hij dien Post, liet onder zijn opzicht verscheidene Groote en Kapitaale Werken tot stand brengen, en redde de Stad bij den zwaare Watervloed van den Jaare 1777 van haren ondergang, waarvan, des begeerende, de geheele toedracht dier zake en de verrichtingen mijns Vaders in dien gevaarlijken Nacht, de bijzonderheden door den Historie schrijver HERING in zijn werk: Neerlands Watersnood geboekt en nageleezen kunnen wordenGa naar voetnoot11; voegende het mij, als zijnen Zoon, niet deswegens het gehouden gedrag van dien Verdienstelijken Man in het breede uit elkanderen te zetten. In den Jare 1779 bedankte hij, om reden die hier niets ter zaake afdoenGa naar voetnoot12, voor dien Post, retereerde zich met zijne Vrouw en Kinderen naar Gelderland: liet in die Provintie eenige aanzienelijke Bouw en Waterkundige Werken aanleggen, waardoor de Staten van Utrecht, hem den Post van Directeur Generaal, over alle Provintiale Werken en Wegen lieten aanbiedenGa naar voetnoot13, doch, waarvoor hij, om welke reden is mij onbewust, bedankte, en leefde met ons zijne Kinderen, alzoo mijn Moeder in 1780 overleden was, in Stilte op zijn Landgoed | |
[pagina 47]
| |
tot in den Jaare 1782, wanneer hij op aandrang van Vorst GalitzinGa naar voetnoot14 en zijne bijzondere Vriend den Lieutenant Generaal der Genie Du MouleinGa naar voetnoot15 met den rang van Kolonel der Genie, overging in dienst der Keizerin van Rusland Katharena de Twe[e]de en hem tot Guarnisoens Departement de Stad Riga, werwaards hij vertrok, werdt aangeweezen. In eene der volgende Fragmenten, zal ik de reden aanwijzen, die mijn Vader deden besluiten om zijne gelukkige Eenzaamheid, zijn Vaderland, waaraan hij zeer gehecht was en zijne Vrienden te verlaaten, om naar Rusland te vertrekkenGa naar voetnoot16. |
|