Willem Witsen aan Willem Johannes Theodorus Kloos
Plaats: Amsterdam |
Datum: 19 juni 1908 |
Verblijfplaats: KB 69 F 22 |
[1:1]
Oosterpark Amsterdam
19 Juni 1908
Beste Willem,
Je brief is voor mij een groote teleurstelling geweest. Ik ben expres in den Haag gekomen om je 't stukje te laten lezen, met de opdracht het weer meê terug te brengen ingeval je het niet kon plaatsen. Toen je het gelezen hadt zeide je dat je het met ons ééns waart maar dat je het pas in de Juli aflevering kon plaatsen omdat die van Juni al vol was. Toen ik wegging vroeg ik je (we hadden toen lang en breed alles besproken) ‘dus is 't afgesproken Willem’? en ook toen gaf je een stellig, bevestigend antwoord.
Je moet toch zelf begrijpen, beste Willem, dat het stuk zooals het aan verschillende redacties is aangeboden onveranderd moet blijven, anders heeft het geen raison d'être en bovendien: je bedenkingen dat het te scherp is zijn voor ons van geen belang omdat wij geen enkele reden hebben niet scherp te zijn tegenover
[1:2]
menschen die zich niet ontzien ons op de meest onhebbelijke wijze in de couranten te bespreken ons hatelijkheden toevoegen en zelfs uitschelden en dat alles met de malle pretentie ons in òns vak, dat het hunne niet is, terecht te wijzen.
Waarom zouden wij ons niet mogen verdedigen waar het geldt onze overtuiging en hoogste belangen. Moeten wij ons dan maar laten slaan en trappen als een troep weerlooze schapen, en dat nog wel door menschen die heel voortreffelijk mogen zijn in hun eigen vak maar die als zij zich ongewenscht, zonder eenige noodzaak opdringen op ons gebied, blijk geven van de grootste onwetendheid. Vergeet ook niet dat nòch Breitner of Karsen nòch ik, om van Bauer & anderen niet te spreken, uitgescholden zijn, integendeel worden juist wìj gewoonlijk nog al goed behandeld maar 't geldt hier een zaak van beginselen.
[1:3]
Ik kan het onmogelijk met je eens zijn dat het stukje van Karsen (de literaire fouten waarover ik natuurlijk niet oordeelen kan uitgezonderd) zooveel wijziging behoeft; het is niet onbillijk of hatelijk; bovendien geen brutale aanval maar een ernstig verweer. Waarlijk, er heeft indertijd geen stuk van de schilder-medewerkers in de N.G. gestaan dat niet feller en scherper was, en dat niet alleen in onze rubriek.
Zou je misschien te vinden zijn voor de volgende oplossing. Wij zouden je willen voorstellen om het stuk ongewijzigd te laten zetten en ons proef daarvan te laten zenden die wij dan zooveel mogelijk in den geest aangegeven door je bedenkingen zullen wijzigen. Je kunt dan nog altijd zien of het teveel tegen je eigen belangen strijdt en in dat geval het weigeren.
Ik voor mij geloof niet dat het stukje, zooals het is, je nadeel kan berokkenen, veel eer 't tegendeel omdat het in de schilderswereld
[1:4]
algemeen zal toegejuicht worden.
Ingeval je tot plaatsing mocht besluiten zou ik je in overweging willen geven den zin in je vóórbericht ‘En zoo steke het bestuur van Amsterdamsch voornaamste kunstinstelling dan maar van wal’ te schrappen. Behalve dat het klinkt als een excuus voor je zelf dat je 't plaatst, wat voor ons nu niet juist prettig is, gaat het niet uit van het bestuur van Arti. Dat zou al niet kunnen omdat F.C. zijn aanval gericht heeft o.a. tegen den tegenwoordigen voorzitter van de Maatschij.
En om dezelfde reden kun je niet spreken van ‘Arti's bestuursleden’ waar in werkelijkheid kwestie is van twee leden van het bestuur van Arti.
Ziehier, beste Willem, zoowat alles wat ik te zeggen heb. Je weet dat 't is niet voor mij zelf. Zelf ben ik een bewonderaar van Coenen en heb niet de minste reden dien man onaangenaam te zijn. Maar waar bemoeit hij zich meê?
Het wordt wezenlijk tijd dat er eens iets tegen gezegd wordt.
Marie en ik hopen gauw eens in den Haag te komen.
Wees met Jeanne hartelijk gegroet van ons beiden
je
Wim