Willem Johannes Theodorus Kloos aan Willem Witsen
Plaats: Den Haag |
Datum: 15 juni 1908 |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
15 Juni 1908
Den Haag.
Beste Wim,
Hedenmorgen heb ik het artikel van het Arti-bestuur aandachtiger gelezen, en zend je hierbij wat ik er in de N.G. boven zou willen zetten. Zooals je zien zult, heb ik mijn vóórschrift heelemaal neutraal gehouden, want, zooals je begrijpt, ik kan onmogelijk zelf gaan ageeren in mijn orgaan tegen menschen, wier namen als die van onze medewerkers op onzen omslag staan vermeld.
Het stuk van Coenen, waar het hier om gaat, ben ik machtig geworden, en ik kan nu niet juist zeggen, dat het stuk van K. & B. het geheel en al beantwoordt. Maar dát is de zaak van ‘Arti’ natuurlijk en niet de mijne.
Ik zal hier nu achter elkander opnoemen de kleine wijzigingen en weglatingen, die ik mij moest veroorloven aan te brengen.
[1:2]
1. Dat ‘oude’ voor juffrouw Marius heb ik moeten schrappen: want dat zou natuurlijk heel onaangenaam zijn voor onze medewerkster om te lezen, terwijl haar leeftijd buitendien niets afdoet tot wat zij schrijft.
2. Verder heb ik gewijzigd ‘het op onhebbelijke wijze bespreken’ in ‘het op de eerste de beste wijze bespreken’. Want dit laatste is zachter in den vorm, maar degelijker van inhoud. Een ‘onhebbelijke’ kritiek toch zou nog zeer goed juist kunnen zijn.
3. In ‘Vooral waar hij het werk van twee schilders... naast elkander zet, is grappig’ heb ik ingevoegd ‘hij’ dus is hij grappig, wat blijkbaar door de schrijvers vergeten is.
4. Voor ‘als menschen, die meenen zelf een kunst te beoefenen’ heb ik moeten zetten ‘als menschen die zelf een kunst beoefenen’,
[1:3]
want dat ‘meenen’ geeft er een met de werkelijkheid niet kloppende scherpte aan: Coenen is inderdaad een buitengewoon kunstenaar, als hoedanig ik hem meermalen in de N.G. heb gekarakteriseerd.
Ik zou nu toch moeielijk in mijn eigen orgaan door een ‘leek’ in de letterkunde kunnen laten insinueeren, dat hij eigenlijk géén kunstenaar te heeten verdient. (Ik stel mij door Karsen een ‘leek’ te noemen, geheel op Karsen's eigen standpunt, dus hij zal dat wel met mij eens zijn.)
5. Lang nadat ons (verdonkeremaand) opstel teruggestuurd was, zoodat kon worden vermoed, (dat het wel nimmer meer het daglicht zou zien). Wat hier tusschen haakjes staat heb ik moeten schrappen, want ten eerste is de zinsconstructie niet in orde: Er staat toch logisch: er kon worden vermoed, dat het nimmer het daglicht zou zien,
[1:4]
omdat het teruggestuurd was.
De tweede helft van K.'s zin toch slaat op ‘verdonkeremaand’ maar grammatisch kan dat niet en buitendien was er geen kwestie van verdonkeremanen omdat het artikel is teruggestuurd, dus hoogstens was er ‘vertraging’.
6. Op bladz. 3 staan twee zinnen waartusschen geen logisch verband is, m.i.
In het vorig jaar is door het bestuur van Arti tot den Journalistenkring het verzoek gericht, eenig toezicht te willen houden op deze critici. In hun gevoel van veiligheid nu etc.
Tusschen deze twee zinnen zie ik geen verband: er is waarschijnlijk weggelaten: de Journalisten kring heeft dit verzoek geweigerd. Zoo iets moet er dus nog tusschen in de proef.
7. ‘evenals hij zich tegen den leugen richt en die haat, maar den leugen mond slaat’.
[2:5]
Dit heb ik tot mijn spijt moeten schrappen als te sterk. Men kan toch Coenen niet verwijten, dat hij bewust liegt, alleen dat hij verkeerd ziet.
8. Op bladz 3. onderaan wordt C. aangehaald, die zegt, dat de schilders altijd over de kritiek klagen, en toch ook klagen als zij doodgezwegen worden.
Hij vindt dit inkonsekwent.
Karsen tracht dit om te draaien en de inkonsekwentie op Coenen terug te gooien, maar dit is hem m.i. geheel mislukt.
Dit verzoek ik hem dus, in de proef te willen wijzigen, voor zijn eigen belang, want anders vangen ze hem hierop.
9. De laatste zinsnede heb ik moeten schrappen, omdat hier Coenen iets verweten wordt, wat hij niet verdient.
[2:6]
Men mag het met Coenen eens zijn of niet, maar in elk geval moet erkend worden, dat zijn stuk geenszins verward is noch slecht gedacht.
Mijn literair geweten zegt mij, dat hij in dit stuk heel zuiver zegt wat hij zeggen wil. Dus is dit een niet op feiten steunende en daarom de schrijvers zelf in de oogen van 't publiek zwakmakende scherpte.
Zie beste Wim, zoo moest ik het stuk wijzigen: er is niets principiëels uitgevallen, alleen datgene wat onnoodig hatelijk klonk. En ik was genoodzaakt dit te doen, daar de tegenwoordige kunstkritiek geheel uit leeken kritiek bestaat en ik dus alle kranten tegen de N.G. zou maken, wat in onzen precairen toestand van worstling, om er bovenop te komen, dien je kent, onmogelijk zou gaan.
[2:7]
Bedenk wel: ik waag het erop, dit stuk te plaatsen, (waar niemand aan heeft gedurfd (zelfs Verwey, die een persoonlijke vriend is van Karsen, heeft het geweigerd) 1o. omdat jij het bent die het mij vraagt, en 2o. omdat het niet tegen mijn overtuiging ingaat.
10. ‘Typen’ heb ik veranderd in ‘heeren’: typen is te nijdig, en maakt dus geen indruk op het publiek.
11. Zie volgende bladzij.
Nu, Wim, gaarne verneem ik je oordeel over dit alles, en ontvang mijn stukje dan meteen graag terug, dan gaat het naar de zetterij.
Met hartel. gr. van ons beiden aan Marie en jou
je ouwe vriend
Willem
[2:8]
11. Iemand, die zich aan muziek, letteren etc. vergrijpt heb ik moeten veranderen in zich over muziek, letteren, etc. uitspreekt.
Coenen's kritieken over letteren toch zijn dikwijls, dit weet ik zeker, zeer goed.