Elizabeth Witsen-van Vloten aan Willem Witsen
Plaats: [Ieperen?] |
Datum: [september 1902] |
Verblijfplaats: UBA, XXX A 46, 1181 |
[?:?]
want... waarom hadt je mij je laten huwen, kennende mijn dringend vragen om mij te laten heengaan als je liefde niet al geheel en zeker zou zijn als die eeuwige die ik je liet zien, - ik leerde den leugen kennen in zijn vernietigende intensheid. Je hadt immers elke twijfel, elk angstig, warm willend vragen in mij gerustgesteld, ach ik was er immers eene die liefde had die eerlijk was, dus die vertrouwde, die altijd weêr gereed was om goed te doen en alle wenschen te voorkomen en te bevredigen, een beroep op haar liefhebben was immers nooit nooit vergeefs, wie wist, wie weet dit beter dan jij dien ik heb trachten te helpen door alles heen, Willem Arnold heb ik jou een oogenblik vergeten voor me zelf, waren je folteringen die
[?:?]
mij martelden er niet op aangelegd om mijn klagen uit te lokken, waarom werkten ze niet uit wat jij beoogde? Omdat - liefde, de ware, zoo heel is als de adem die het leven in ons lichaam houdt, om het groote medelijden dat ik voor jou voelde, bij de smarten die je me altijd weêr aandeedt want je dwaalde je dwaalde zoozeer en de Willem die zich aan mij had opgedrongen en dien ik lief had zag ik te gronde gaan. En - altijd nog bleef de Hope..... - En je bent tot inkeer gekomen -, maar nu; je hebt je laten scheiden, waarom heb je mij je laten huwen wetend dat ik lijdend hongerig kind, sterk in zuiver doen, sterk dòor zuiver doen dit niet gedaan zou hebben als ik had geweten dat je liefde gelogen was - wat wil je nu van ons je haat mij, je hebt geen liefde voor onze kinderen en je wilt altijd bij ons komen.
Je vrouw