Elizabeth Witsen-van Vloten aan Willem Witsen
Plaats: [Ieperen?] |
Datum: [± 23 september 1902] |
Verblijfplaats: UBA, XXX A 46, 1180 |
[1:1]
O God wat een comedie heb jij met mij uitgehaald Willem Arnold Witsen, ik zie het zie het! Zoo gruwelijk wreed, zoo intens benauwd afschuwelijk. Ik zie het, nu die machtiging aankomt en geschreven daar staat: ‘gescheiden echtgenoote’. Nooit nooit nooit nooit heb ik aanleiding gegeven, geen ernstiger vrouw, geen liefhebbender, opofferender in gevende liefde en verstandiger of geduldiger tot in heel treurige
[1:2]
omstandigheden, nooit heb ik aanleiding kunnen geven als speelbal gebruikt te worden. En toch ik ben te weinig streng geweest o ja, o ja te weinig, maar tegenover oneerlijkheid, onwaarheid heb ik steeds steeds gezegd niet op te kunnen. Ach wat was het gemakkelijk, o wat was het gemakkelijk, o wat is het gemakkelijk een zuiver mensch te bedriegen, en dan eene met zoo hongerig hart een kind van het lijden reeds door mijn liefdelooze moeder, met een zoo groote illusie, met een
[1:3]
zoo gevoelig gemoed, jij zelf hebt me altijd herhaald dat jij mij kent geheel en beter dan iemand ter wereld. Toch heb je er niet tegen op gezien uit die door jou gekenden Rijkdom van heldengloed te nemen, - o dat was zoo gemakkelijk, zich zelf te voldoen, er is zoo'n voldoening in zich zelf te voldoen in de foltering van zoo'n zwijgzame liefde. Weet jij al de dagen, elk uur van, de lange lange minuten die je me hebt laten doormaken in de ellende van de nijpendste twijfel. Weet je al de opwellende vreugde die je verstikte bij iedere opgloeiïng - weet je de smart van een rijk warm hart dat zich moet laten verpletteren terwijl het ziet hoe elders de valsche, gelogen, vreugde die slechts is een opbruisching zonder waarde, gewaardeerd wordt, weet je al wat ik geleden heb
[1:4]
bewust van al wat ik gaf - van al wat ik te kort kwam. Gaande, zittende, liggende met een knagend weê van honger en van smartende wreedheid. Maar altijd nog bleef de Hope, - ik leerde de macht der leugen kennen in zijn vernietigende intensheid. - Wat wil je nu van ons, daar is Ite Wandscheer, o ik heb dit zoo ongelukkig neêr moeten schrijven, ze komen daar. Je hebt je laten scheiden, waarom heb je mij je laten huwen: ik lijdend hongerig kind was sterk in zuiver doen door zuiver doen en had je niet gehuwd als ik had geweten dat je liefde gelogen was. Wat wil je nu van ons, ik begrijp je niet; je haat mij, je houdt niet van onze kindren en je wilt altijd bij ons komen.
Je vrouw