Willem Witsen aan Elizabeth van Vloten
Plaats: [Amsterdam?] |
Datum: [september 1902?] |
Verblijfplaats: UBA, XXX A 46, 933 |
[1:1]
Arme Beb je moet wel ongelukkig zijn om zoó 'n brief te kunnen schrijven - als je er ten minste nou maar iets aan hebt voor jezelf! En alles wat 'k zeg schijnt je te irriteeren, hoe veel 'k je ook ontzie. Leg liever je hoofd 's tegen me aan, 't moet wel moe wezen. Hoe kan ik je de waarheid laten zien, ik die volgens jou niets doe dan liegen? Niemand behalve jij kan de waarheid kennen als je de dingen maar 's objectief wou bekijken. Waarom kún je dat niet? Maar laat 't dan maar zijn dat 'k allemaal ben wat je van me schrijft - wat wil je dan nog van me? Of ik nu al zeg dat 'k niet zal trouwen met S.M. (M) zooals je haar noemt, dat schijn je niet te gelooven en bovendien zeg je dat 't je niet kan schelen. De tijd zal 't je wel leeren hoe je je vergist
[1:2]
en blind doorgaat op je fantasiën en dan heb je spijt van zulke brieven die nergens goed voor geweest zijn. Maar 't is olie in 't vuur alles wat 'k zeg - laat 't dan zoo zijn, 'k kan er niets aan doen. Ik trek 't me ook niet aan maar 'k vind 't zoo vreeselijk voor jezelf omdat 't niet hoeft en alles zoo goed kon zijn en je je vooral ongelukkiger maakt dan noodig is!
Maar later - als je door de feiten ziet dat 't 'n vergissing is geweest - wil je 't me dan zeggen? Ik zal geduldig wachten - en dan zal 'k graag weer komen.
Ik zal je in de volgende maand geld sturen zoodra 'k 't heb.