Arnold Paul Constant Ising aan Willem Witsen
Plaats: Amsterdam |
Datum: 3 september 1899 |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Amsterdam 3 Sept. 99.
Beste Wim,
Van middag vier uur is er terwijl ik in zee was (bij het Oranje Hôtel) een man verdronken. Toen ik er inging (mijn dertiende zeebad in dezen zomer) stond die bruine baardman tot aan zijn knieën in het water. In het voorbijgaan, de zee was hoog en het was eb, vroeg ik: ‘Waarom sta je zoo ver in het water?’ ‘O, ik roep dien man’, antwoordde hij. Ik zag nog twee jongens in zee, een beetje te veel rechts, naar IJmuiden. Ik hield linksaan,
[1:2]
omdat de wind en de zee rechts trokken. Ik liet een paar hooge golven over mij heen gaan, en zag toen de bruine baard met een grooten hengel rechtsaf de zee ingaan nadat twee vrienden van den drenkeling naar het strand waren geloopen om hulp te vragen. Hij schommelde tot aan de schouders in het water. Toen kwam het Zondagsche, Zandvoortsche publiek naar onze koetsjes hollen. Ik dacht, ze zullen er hem wel uithalen. Vanwege mijn kippigheid heb ik den man in het geheel niet gezien. Maar de bruine baard kwam
[1:3]
terug zonder man, en de twee vrienden liepen in hunne badbroekjes met nog een paar badknechten langs het strand, gevolgd door het publiek naar de koetsjes. Mijn plezier was er af en ik ging er ook uit. Toen zei de eene vriend, dien de badknechten in zijn koetsje wilden hebben: ‘Je hebt goed praten, hij verzuipt, zendt dan een boot in zee’. Aan de intonatie hoorde ik en aan het gezicht zag ik dat hij geen mijnheer was. Een boot kwam er niet, en ik heb niet gezien dat er verder iets gebeurde. O, ja, de badbroekjesman stond boven op mijn koets in den blinde
[1:4]
met lijntjes te gooien. Toen de bruine baard vlak bij den drenkeling was, had hij zijn hand zien verdwijnen.
Het publiek gaapte mij aan, op het oogenblik dat ik mijn koetsje uitstapte, en ik was kwaad op de zee.
Bij het Badhotel ligt ten minste een bootje. De bruine baard had moeten gaan redden toen hij met mij sprak. Eigenlijk is het een schandaal.
Je moet niet denken dat je je met zwemmen redden kunt als je te ver in zee bent gegaan.
Dag Wim!
Je
Nol.
Mien wilde gelukkig niet mee. Wat zou die geschrikt zijn!