Gerrit Jan Hofker aan Willem Witsen
Plaats: Den Haag |
Datum: 7 september [1899] |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Den Haag 7 Sept.,
Beste Wim, ik hoor van Nol dat je 't op 't oogenblik niet te best hebt. Ik wou wel eens, dat je me schreef of we een dezer Zondagen elkaar niet (Je moet toch hier ons eens zien, is 't niet?) eens ontmoeten kunnen. Als ik dan kan (waar heel wel kans toe is, ten minste van 's morgens te beginnen; niet van Saterdags avonds) wou ik zoo dolgraag eens met je zijn, ter opbeuring van jou en om mij. Nu de man van wien ik mijn dingen moest leeren, weg is en ik er alleen voor sta is 't, wat natuurlijk zal beteren, een harde dobber. Alles moet netjes zijn, en als ik een kladje gemaakt heb van een epistel met maren en tegen maren, merk ik aan 't end, dat er een regel is over-
[1:2]
geslagen en moet ik weer op nieuw beginnen. En onderwijl hoopen waar aan ik nog beginnen moet voor m'n neus en om dan 't eenvoudigste zaakje op te knappen, moet je voor 5 minuten werk soms een uur allerlei voorbereidende dingen doen. Ik kan zeggen, dat ik ingespannen bezig ben van 8½v. tot 11.30n. met een etens uurtje. Want om 6 uur kom ik thuis met een berg rommel bij me en begint 't lieve leven van voren aan. Dit is den reden, goede Wim, dat je zoo niets van mij hoort. Maar na Nols brief, denk ik altijd aan je met groote genegenheid. Denk eens over zoo'n Zondag.
Hartelijke groeten
je
Jan