Gerrit Jan Hofker aan Willem Witsen
Plaats: Amsterdam |
Datum: 31 augustus [1893] |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
A. 31.8.
Beste Wim, ik was er de laatste dagen niet op vooruit gegaan en wel een beetje achteruit na 't schrijven van mijn brief, waarop ik al een antwoordje gedacht had te ontvangen. Toen ben ik gister avond naar mijn dokter geloopen en heb 'm 't geval verteld. De man heeft zich verbaasd over de doeltreffende geneeswijze, die alleen te vroeg is geïnterrompeerd door de reis. Hij vond zoo'n behandeling en zoo'n dieet eenvoudig prachtig en hij scheen verwonderd waar ik al die kennis vandaan had gehaald. Hij heeft me nog een poeier
[1:2]
gegeven en een penseelvocht voor de binnenzij van mijn onderlip, waar zich een gewasje gevormd heeft door de gestel-verwarring. Pet zegt, dat korrespondeert; de onderlip is de onderbuik van 't hoofd.
Maar dat alles wat ik hier nu schrijf, bezorgt mij geen inlichtingen omtrent je toestand; dit schrijven van mij is maar ongeduld. Ik wacht met smart.
Nu moet ik je een boodschap komen doen van Willem. Hij heeft gehoord, dat-i op de portretten lacht en daar is hij zeer nieuwsgierig naar en begint telkens opnieuw.
[1:3]
Nou wou-i zoo graag, dat je de zijne-Heine aan mijn adres zondt (en zendt je dan de mijne meê, Wim) want hij is dikwijls niet thuis en dan raken ze verloren zeit-i. Ik zal ze hem dan s'avonds brengen.
Nou Wim kijk 'ns wat je doet, schrijf er 'ns van je gezondzijn, (want ziek mag je niet wezen) en verlaat niet je trouwe ...
die je een hand geeft en Betsy hartelijk groet en erg naar wat bericht verlangt,
dag Wim, dag Betsy
Jan
[1:4]
Nol was eergister heelemaal van de kook, we dachten allemaal dat-i in-eens zou gaan huilen. Met een glazie bier ging 't wat over.
Jan