Albert Verwey aan Willem Witsen
Plaats: [Amsterdam?] |
Datum: 2 november 1888 |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
2 Novr. '88
Beste Wim,
Dat is heel lastig, je te vertellen wat ik doe. Daar schrijf ik mijn Boekbeoordeelingen voor - ik ga er juist aan bezig, om te laten merken wat ik doe tegenwoordig. Allemaal lezen, doen ik. Ik zit vol met uitgelezen boeken, nu ja uitgelezen, je begrijpt me wel. Daar zal ik heel wat van te vertellen hebben; en ik wil vertellen, want ik wil een schrijver zijn, die altijd klaar staat om te schrijven. Ik ben bezig geweest mezelf wijs te maken, dat ik maar raak hoef te schrijven en dat er dan altijd genoeg goeds bij is. Als ik dat nu heilig geloof heb ik mijn doel bereikt.
Moet ik je schrijven wat ik van je
[1:2]
schilderij vind? of ik er een indruk van kreeg? Ja, een heel sterken. Ik zag het min of meer plotseling, doordat ik me om draaide en dacht in-eens: God, dat is mooier dan de ets. Dat heb ik van de ets zoo niet gevoeld: dat die damp zoo nat is en je er zoo vochtig in ademt en het rijke klessige van den klonterigen grond, die zwaar en toch fijn is.
Ik had toen ik er weer voor kwam een tweede gedachte, maar ik weet niet of die niet dwaas is, n.l.: ik voel iets opzettelijks in dat schilderij. Het onopzettelijke schilderij en daarover heen iets opzettelijks, een zus of zoo mooi willen hebben, anders dan het onwillens uit je opkomt. Een miskennen van je eigen pure natuur, een niet tevreden zijn met die natuur, die forsche, hoekige,
[1:3]
bijna kwetsend-kantige natuur - een ernietbijhoorend verlangen die natuur te beschaven, ja te civiliseeren, bedoel ik. Ik kan niet in de materie van je werk nagaan of die indruk van me eenige werkelijkheid achter zich heeft - Maar jij kan dat wel. Zul je 't eens voor me doen en me niet uitschelden als ik domheden geschreven heb.
Je kleine schilderijtje vind ik niet mooi, maar eerlijk.
Er is een ouwemanne kop van den ouwen Israels, zoo wonderlijk kompleet, dat ik geloof dat hij in de oppervlakte van dat ouwemanne gezicht in eén rustigheid al zijn intiemste penseelstreepen heeft uitgespeeld. Ik weet niet dat ik ooit zoo iets moois van hem heb gezien.
Van dien leelijken Kobus hou ik. - Ik
[1:4]
kan 't niet helpen, al is het nóg zoo'n zonde.
Moet ik nog meer over Arti schrijven? Nee, hè? Ik ben er niet erg verrukt van geweest.
Ik dank je wel heel erg voor je brief. Ik bèn je heel dankbaar en Willem mag dat ook wel zijn. Waarom moet jij alles begrijpen, jongen? Dat wil iedereen tegenwoordig. 't Is veel beter den brui te geven van al dat gefilosofeer, en te doen. Ja, Willem schreef me over die f 25.- die hij maandelijks door mijn tusschenkomst krijgt. Hij vroeg of ik ze tot 1 Febri. bleef sturen. Kun jij hem deze keer jouw 5 en de 20 die ik nog van je krijg geven? of heb je liever dat ik ze hem stuur? Schrijf me dat even. Ik heb hem geschreven dat ik jou dat schrijven zou.
Dag.
Albert.
[1:1]*
Zeg, heb ik niet nog fotografiën van jou? Waar moeten die heen?