Jan Piet Veth aan Willem Witsen
Plaats: onbekend |
Datum: 27 december 1884 |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Zaterdagmorgen 27 Dec. '84
Toen ik je briefkaart ontving dacht ik dat ik dadelijk daarop je schilderijtje al aan mijn atelier zou vinden. Nu ik er echter niets van merk, begin ik te gelooven dat je antwoord van me wacht. - Natuurlijk zal ik het gaarne logeeren! als dit nog noodig was om te zeggen.
Wat je andere vraag betreft, wanneer ik eens kom? Wel, als je me hebben kunt, kom ik één of twee dagen, onmiddelijk na Nieuwjaar, of neen, 1o Jan is op Donderdag, dan kom ik Maandag daarna volgende; dat is a.s. Maandag over acht dagen. Is dat goed?
Ik wou graag eerder maar kan niet vroeger weg.
Looy doet op het oogenblik een rondreis in ‘de provincie’ om afscheid van zijn familie te nemen. Van Deventer is hier nu sints eergisteren weer voor goed; en Kloos is nog hier. Met Paap heb ik min of meer onaangenaamheden gehad, iets wat men, geloof ik vroeg of laat met dit burgerheer hebben moet.
Het portret van Verwey lukt nog al,
[1:2]
d.w.z. wat de gelijkenis betreft.
Hoe goed ook geschilderd, het portret van van Eeden door Looy, lijkt nog weinig, vind ik. Daarentegen schildert hij een kop van Kloos waar veel moois in is.
Dit is een kleine kroniek van de ‘stille gemeente’ die ik nu maar eens even in de haast neêrschrijf omdat je misschien den laatsten tijd weinig hoort. Ik heb geen tijd om langer te schrijven, want ik krabbel dit onder mijn werk door op.
Als ik buiten kom spreken we eens heel verstandig over de Etsclub. Hè?
t.t.
Jan Veth
[1:3]
Intimis.
Nu vind ik in de lang vergeten lade,
De prenten uit het oude kinderboek,
Doch waar ik naar mijn bonte beelden zoek,
Blìjven zij stom, de losgevallen bladen....
En 't oud familiestuk met pronkgewaden,
Vìnd ik hier in een muffen zolderhoek,
En op het kaal en halfgerafeld doek
Moet ik naar de omtrek der gezichten raden....
Nù weet ik 't wel - zij lagen uit elkandren,
Mijn prenten, en die verf was lang vergaan.
Maar eenmaal zag ik droomend hier haar andre,
Veel schooner beelden dan daar voòr mij staan.
En 'k zoek, zooals men langgestorven vrinden,
Wel zoeken kan, maar nimmermeer zal vinden.
Kerstavend '84