Noord en Oost Tartarye
(1705)–Nicolaas Witsen– AuteursrechtvrijVolgt eenig bericht
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 922]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mentlijk, of de engte Waigats allenthalven diep genoeg voor groote Schepen is, waer aen ik eenige oorzaek hebbe om te twyfelen, door dien ik, zoo verre zulks bereist hebbe, daer in eenige groote Zantbanken ben gewaer geworden, die ook steeds, en meest Jaerlijks door het geweld van 't Ys verplaetst worden; maer daerom is niet gezegt, dat niet hier of daer eenige genoegzame diepe doortogt over blijft, hoe wel eenen goede Lootsman op te zoeken, eenige moeiten maken zoude. Daer en boven zoo is hoognoodig, dat, wie daer door zoude willen, met de opbreuk van 't Ys, 't geen geschied half Bloei-maend, daer moeste wezen, ten einde hy ter goeder tyd in, en uit de Oby komen, en noch in Hooi - maend voor de koude tyd te rug konde geraken; waer toe vereischt zoude worden, een in der Moskovischen Tale ervaren Piloot, aengezien 't niet wel mogelijk is, zonder eenige naricht der Russische Visschers, door de engte Waigats te raken. Dus verre de aen my geschreven Brief.
Voorname Russische Heeren hebben my verzekerd, tot noch toe niet ontdekt te zijn, hoe hoog de Zee-oevers tusschen de Rivieren Jenisea en Lena opschieten. De verwinter-plaets Maiskoie, geeft de meeste inkomst dier geweste, alzoo daer omstreeks de beste Zabel-vangst is. De Winter-verblyfplaetzen in deze Noorder gewesten, zijn als de Karavan-seraes in Persien; het zijn algemeene Herbergen, die op de groote wegen staen, alwaer de voorby reizende Luiden hun nacht-rust nemen, hebben een groot vertrek, alwaer rondsom tegen de wand aen, banken gemaekt zijn, tot slaep-plaetzen: die de meeste warmte begeerd, legt zich op de hoogste, gelijk in de Stooven de meeste warmte om hoog is: in deze plaetzen word Lyftogt van Vleesch, Visch, Gevogelte, en Brood verkoft. By Sereskamen aen de Ys-kaep, haeld men de Vaertuigen over Land. Op het geene oog-getuigen zeggen,Ga naar margenoot+ dat zy aen de vaste Samojeedsche Kust, aen strand staende, Nova Zemla op 't gebergte konden zien, by helder weder, past het volgende, 't geen men vind inde Dag-lysten der geener die op Nova Zemla aen het behouden Huis hebben verwinterd. Den achtsten van Lente-maend, konden zy in 't Noord-oosten in de Zee, gansch geen Ys zien, waer door zy wel vermoeden, dat in 't Noord-oosten van haer een ruime Zee wezen moest. Den negenden konden zy noch veel verder zien dat het open water was, na het Noordoosten; maer ziende na Tartarye toe, vernamen in de Tartarische Zee noch al Ys, waer uit zy vermoeden, dat het daer niet zeer wyt moeste zijn; want als het klaer weder was, hebben zy dikmaels haer laten voorstaen, dat zy Land zagen, en wezen 't malkanderen in 't Zuiden, en Zuid-zuid-oosten van 't Huis, als een bergachtig Land, gelijk haer dan de Landen gemeenlijk opdoen, als men die effen, mag zien. De zommige willen dat de Ys-kaep omtrent zijn uit-einde, in gebroke EilandenGa naar margenoot+ is verdeeld: het vriest hier zeer sterk, en is de Zee van 't Jaer zestien honderd vier en negentig, tot zestien honderd zeven en negentig, geheel dicht geweest, en altoos dryft aldaer zeer veel Ys, dat tot Bergen op kruit. Wat my bericht word, noopende het omvaren van den Ys-hoek uit Moskou, op den twintigften van Lente-maend, des Jaers zeventien honderd en twee, uit het volgende kan worden gezien. Het omvaren der Ys-hoek, benoorden Nova Zemla, of door Waigats, is onmogelijk, want het is ongelooftijk, hoe dat in het midden van de Zomer, het Ys meest met een Noordelijke wind, enz, de Kusten van de Landen, tusschen de mond van de Oby, tot aen het groote Promontorium, het welke een afstand is van over de drie honderd Duitsche mylen bezet hout, dat'er geen doorkomen is, en veel van Russche Vaertuigen, daer door vergaen zijn, zoo dat nu niemand zich durft wagen om in die gewesten weder te varen. Dus ver dit kort bericht. In zekere getekende Kaert van Siberie, ter dier plaetze gemaekt, en in mijn handen, word vertoont, verre Noord-oost, afgelegen, in Zee, een Eiland, daer by geschreven staet, wat Volk hier woont, is aen Godt bekent; waer uit te besluiten schynt te zijn, dat derwaerts gemeent word Landen en Volken te zijn; doch dat daer van de rechte kennis niet en is. Wat van de doortogt in de Nassauwsche Straet, en boven Zemla om, van een ervaren perzoon word geoordeeld, uit ideze tweede volgende Brief, welke my uit de Nabuurige gewesten toe is gezonden, kan worden bespeurd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wel Edele Gestrenge Heer,Myn Heer; DEn doortogt benoorden, buiten om Nova Zemla, geloove niet dat ooit gevonden zal worden. Door de Straet Nassauw, mits de groote | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 923]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ysgang, is mede niet te varen, maer wel het vaste Land, neffens deGa naar margenoot* Jougorsche Kust: ik hebbe Luiden gesproken, die om Walrusch-vangst, tien of twaelf mael daer door met groote Lodjens, of Kotsen geweest zijn. Op 't Eiland Kolgoy, omtrent Sinte Pieter en Paulus-dag komende, is kans om meer als vyftig tonnen met Ganzen te zouten; anders is'er niets: binnen door moet men zich voor de Zant-plaet, die zeer wyt uitsteekt, hoeden. Op Kandenoes is 't mede wild en woest; alleen in het Voor-jaer, onthouden daer eenige Samojeden en Russen, die op de Traen-vangst, het Ys volgen. Nova Zemla is wilder als wild, en heeft gansch niets ten besten, als alleen witte Beeren en Vossen: Menschen zijn 'er niet. Tweemael is het door de Russen bezocht om te overwinteren: daer zijn eenmael van vyftig Mannen geen, en de tweedemael van veertien Mannen, drie overgebleven, doch zoo met de Scheur-buik geplaegd, dat qualijk te recht te brengen waren. Het Samojeedsche leven is genoeg bekent, alleen zegge, dat van de Meseensche Golf af, tot aen de Rivier Oby, in Siberie, het vol van Samojeden is, doch hoe nader aen Waigats, hoe meerder.
Op een togt, die Schipper Willem de Vlamingh, in't Jaer zestien honderd acht en tachentig heeft gedaen, wanneer na Groenland ter Walvisch-vangst uit was gevaren, en de Kust van Nova Zemla weder aen heeft geloopen, ontdekte hy een tot noch toe onbekent Eiland, dat hy na my heeft willen vernoemen, zoo als uit het volgende dubbeld van zijn Dag - lyst is te zien, *t geene hy my aenftonds op zijn te rug komst, met eigen handen ondertekent, over heeft gegeven, als volgt.
DEn zes en twintigsten van Hooimaend, des Jaers zestien honderd acht en tachentig, de wind Noordoost, streek Zuid-zuid-west, met een harde voortgang, zagen des middags de Kust van Siberie. Des namiddags nam de wind hard toe; namen het Topzeil en Brefok in, en dreven met een Zeil by de wind, zomtyds het Loot gooyende, hadden eerst vyf en twintig, vier en twintig, twee en twintig, twintig, zestien, en veertien vadem water, witte Zant-grond, geduudrende als noch de harde koelte uit den Noord-oosten, met een donkere betogen lucht. Des nacht, in de eerste wacht, zetten de Fok en Kluif-fok weder by, en namen onze streek West, en West ten Zuiden, de wind noch all vooren, met een dikke mist. Den zeven en twintigsten der zelver Maend de wind West-noord-west, en zagen des morgens het Eiland Kolgoy, en hadden 't vier of vyf myl Noordwest van ons; liepen des middags daer beoosten langs, met redelijk weer, en labber koelte. Des avonds na het schaffen wenden wy, en namen onze streek Noord-oost ten Noorden, met goed weer, en geweldige kabbeling van water, en harde stroom. Op Woensdag den acht en twintigsten van Hooi-maend, de wind West, en streek Noord-oost ten Noorden, des morgens, zetten de Brefok by, met deinzig weer, en harde voortgang: des middags zagen wy een Eiland, by de Kaert en ons allen onbekent; liepen daer by langs, met voornemen om het te bezien, maer het wierd zoo mistig, dat daer moesten afhouden; hielden Zuid-zuid-west heen: twee uuren daer na klaerden 't weder wat op, en leiden 't Noord-noord-oost over, en quamen na twee uuren daer weder by, zomtyds het Loot gooyende, en hadden zes, acht, tien, twaelf, en vyftien vadem witte Zant-grond, en laveerden als toen om boven het voorschreve Eiland te komen; ook ging daer een harde stroom, zoo dat niet veel vorderden, verlatende alzoo dat onbekende Eiland; en ons in geheugenis komende, de vriendschap die met den Heer Burgermeester N. Witsen, tot Amsterdam, hadde, en des zelfs naem, hebben het na hem genaemt het Eiland Witsen.
Was getekent
Willem de Vlamingh.
Dit Eiland dan, heeft hy gegist omtrent de vyf en twintig myl Noord-noord-oost van Colgoy afgelegen te zijn, en het met zijn eigen hand in de Kaert getekent, daer het door my is gebragt. Het was in de midden weinig hoog, en rondsom zandig aen de Oevers, tusschen drie en vief myl in't rond groot. Vlamingh had op deze togt waergenomen, dat het Zwarte Eiland aen Nova Zemla, weinig meer bezuiden legt, als in de gemeene Kaerten is gebragt, ven dat daer achter een Bocht of Inham was; ook dat weinig kleinder is in de Kaerten word vertoont, en dat? achter Yzer-poort vlak Land was. Noch had hy afgezien, dat het Eiland Colgoy maer zes myl van het vaste: Land af lag. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 924]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op het kleinste der drie Eilanden van Orange is een Klip, tweemael zoo hoog als de hoogste Tooren tot Amsterdam, of om beter te zeggen, het geheele Eiland is een Steen-klip, en legt dus verheven boven water; daer vry hoog op lag een omver gevelden Boom, zoo dik, dat drie of vier man hem qualijk konden omvademen: daer in hadden zoo veel Vogels genesteld, want hy was vermolzemt, dat hy 'er wel vyftig Eyeren uit haelden. Hier stonden palen die de Hollanders voor honderd Jaer aldaer hadden gezet. Hoe en wanneer deze zoo zware Boom, die noch al zijn takken hadde, op dit hoog gebergte is geraekt, blyft Godt alleen bekent. Op Zemla wast geen hout, dies is dien Boom derwaerts van elders gekomen: daer is geen reden, waerom Menschen de zelve zoo hoog zouden hebben gebragt, dat ook onmogelijk schynt om doen, of men moest zeggeri, dat ze daer gedreven is, hoe wel zeer hoog legt, boven de alderhoogste, ons bekende Vloed, ofGa naar margenoot+ dat door een Hoos daer is gebragt, gelijk'er voorbeelden zijn, dat zelf gedierten met Hoozen zijn verplaetst. Aen Spitsbergen zegt hy mede geweest te zijn, op een Berg, waer hoog op een groot en zwaer stuk houts, of liever een grooten Boom gevonden wierd. Rondsom in die gewesten wast geen hout, en het word'er mede niet gebragt, hoe wel het boven brengen op dezen Berg, alzoo zy langzaem opgaet, mogelijk zoude zijn; doch van wie? en waerom zulks zoude geschieden, is onbewust. In de Baey van Costintsarch vond hy zwarte zant-grond. Hy had Kantshoek, gelegen op drie en zeventig graden, en drie minuten gepeild. De zommige meenen, dat by Costintsarch een water zeer diep Landwaerts in gaet, en misschien geheel door, gelijk Theunis Ys, boven gemelt; doch de Vlamingh heeft nu bevonden, (zoo hy zegt) dat het water, het geen men daer eenigzins Landwaerts in ziet gaen, maer een Golf is, of Binnebaey, en dat het Eiland Moygoltzaar met een Rif, zoo evenwel, dat'er water overspoeld, vaerbaer voor Booten, in de midden aen het vaste Land gehecht is, en dat te weder zyde noch eenige kleine Eilanden komen, en dat achter het Eiland een Inham van de Zee is; gelijk andere gevoelen, dat by Mathys-stroom, of Matuskintzaar, mede een doortogt is tot in de Binnen-zee, zoo als ik daer van alzulke afbeeldinge onder my hebbe, 't geen echter dezen Zeeman niet gelooft; maer wel dat een doortogt is tusschen Langenes en Groote-baey; Want hy zegt, aldaer op zeer hooge Bergen gestaen te hebben, en dat zijn oog het water niet konde eindigen. De vaert die aldaer langs, Landewaert in gaet, is vry breet. Het Zuidelijkste Eiland aen Yzer-poort, zegt hy, boven op te zijn glad en effen, als een steene Zark, en rondsom zeer styl. Hy had dit Jaer gansch geen Ys in Zee omtrent Nova Zemla vernomen, en ook Poolwaerts niet; doch het was daer meest altyd mistig en onstuimig weder geweest, 't geen hem veeltyds belet hadde hoogte te nemen, of de Landstrekkingen aen Nova Zemla af te zien. In Loms-baey, of Looms-bay, had hy een Rots, weinig van de wal gevonden,Ga naar margenoot+ waer op hy lagen van zeer harde witten steen, als Marmer, had gezien, en ook lagen van Kristal. De grond was hier rondsom wit zant. Boven de plaets Eerst-hoek genaemt, in een bocht, legt een Rif van steen, t'Zeewaerts. Hy bevond nu, dat Candenoos zoo verre van de Lapsche Kust niet is gelegen, als de Kaerten verbeelden. By Loms-baey legt, volgens zijn gevoelen, alleenlijk een Eiland, en geen vier, zoo als in veele Kaerten, en in mijne, is gebragt, hoe wel ik zulks tot nader ondervindinge niet hebbe derven veranderen, konnende misschien waer zijn, dat 'er met hoog water een, en met laeg water vier Eilanden te voorschyn waren. Het is daer zeer quaed leggen voor een Schip, en te wederzyde aen de hoeken van de Baey zijn ongemakkelijke Reën. Hy ontmoete daer aen Land een menigte van Ren-dieren, die zeer wild, en niet te vangen waren. By de Meelhaven vong hy veel Harder. Daer omtrent, doch niet hooger, hielden zich aen Land veel Samojeden op, die daer des Zomers scheenen te woonen. Het is waer, dat omtrent de gelegen-heit, van Nova Zemla, de Landbeschryvers en Zee-luiden, zeer zijn verschillende. Wat de lengte betreft, daer in word Mercator meesttyds gevolgt, die zijne lengte heeft beginnen te tellen van het uiterfte der Vlaemsche Eilanden, verschillende omtrent twaelf graden met veele andere, welke van de Kanarische Eilanden den aenvang hebben gemaekt. Behalven dit, zoo is Nova Zemla, zoo irt lengte als breete in 't geheel, en in zijne byzondere plaetzen onderscheidelijk gelegt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 925]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
by de Landbeschryvers; wes ik niemand aenrade, doch ernstig afrade, losselijk op mijn Kaert, of die van iemand anders, t'zeil te gaen; behalven dat de Zee-Kusten, de geheele Tartersche zyde langs, tot Korea toe, niet zoo net zijn gelegt, dat'er iemand staet op maken kan, vermits de onderrichtinge daer van, alleen door zulke Menschen is, die van breete of lengte geen kennis hebben, wes ik de zelve flaeuw in de Kaert, en als niet vast bekent, vertoone, zoo ten aenzicn van haer strekking, als lengte en breete. Het verschil der strekkinge, zoo men aen Nova Zemla bevind, is daer uit gesprooten, dat 'er weinige zijn die deze Kust hebben bezocht, en dat alle juist de ervarenste Zee-luiden niet zijn geweest. De waerschynlijkste lengte en breete des Eilands Nova Zemla, is, zoo als by Nierop, in zijn Boek de konst der Stuur-luiden, is te zien, welke hy meest ontleent heest van den verstandigen Zeeman Schipper Willem de Vlamingh, van Oost-Vlieland, boven genaemt; en is te weten, dat de lengte hier gerekent word van de Kanarische, en niet van de Vlaemsche Eilanden: hy steld dan
In mijn Kaert is de Zee-kust van Zemla, volgens bericht van opgemelte Schipper Vlamingh, vry wel gelegt, wat de gedaente aengaet; doch de breete en lengte zijn voor een groot gedeelte aldaer mede na zijn gevoelen niet al te wel waer genomen, die voor als noch niet hebbe derven veranderen, maer tot nader en beter bericht behoude, om dat zulks enkel fteund op zijn ondervinding alleen, en dat ik zoo grooten getal van oude Voorgangers heb gevolgt; gelijk Dirk Rembrantsz. van Nierop mede, over zijn gestelde breete en lengte, diergelijk oordeel veld, in deze woorden: Wy hebben, volgens de voorgaende bevindinge, de plaetzen op zulke lengte getekent, gelijk wy achten dat tot het bezeilen der zeiver Landen noodig is; maer by aldien door zekere ervaringe de breete en lengte dezer plaetzen wat anders bevonden worde, als heb aengetekent, en iets bemerkt worde dat tot het bezeilen der zeiver plaetzen noodig is, het zoude reden wezen het beste te volgen, eh op deze meeninge hebben wy de breete en lengte dezer plaetzen gesteld. Dus verre Dirk Rembrantsz. Het meeste Ys aen Nova Zemla, vind men omtrent de Eilanden Orange. De diepte aen Nova Zemla, by het be houdenGa naar margenoot+ Huis, en de Eilanden van Orange, en de Noord-hoek, is honderd vadem aen de Wal: hoe verder t'Zee, hoe drooger. De stroomen boven Zemla, by de Yshoek, gaen langs de Wal, eerst Noord op, en dan Zuid op, om de hoek, strykende langs de Wal, wel dertig myl in een Etmael. By Noord-ooste wind gaet daer de snelste stroom. De meest Noorder-hoek in Nova Zemla legt op zeven en zeventig graden en een half, volgens pyling des gemelten Schippers. Het Land van Nova Zemla is binnewaerts op veel plaetzen als in Holland, de Aerde Kley, zwart en vette grond, goed tot Zaei-land, zoo de warmte maer wat langer duurde; ook op zommige plaetzen steenachtig: daer groeyen Bloemen, geel en blaeuw, als Kooren-bloemen, aen de meest Zuidelijkste plaetzen. Het donderde daer zeer; word ook gelooft daer veel Aerdbevingen te zijn, vermits op veel plaetzen de Aerde als omgekert schynt, en het onderste boven geworpen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 926]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die wyder varen wilde, als de Noord-hoek van Nova Zemla (alles na wensch uitvallende, 't geen te beduchten is van neen) mogt wel gedachten maken, om in dat zelve Jaer niet te rug te komen, alzoo de Winter zoo kort op de Zomer volgt. Men ziet op de Nova Zemlasche Kust veele Rivieren en afwateringen, ook binnen-landsche zoete Meiren, Die wyder op zoude willen varen Oostwaerts, diende deze Kust (meent Vlamingh) na aen te houden, of zien Nova Zemla door te steken, aen de een of andere opening, die hy meent daer te vinden te zijn, 't geen echter by ons als niet wel doenlijk word geoordeeld, om redenen elders gezegt, en daerom niet te raden is. Daer zijn witte Marmer-steene Bergen aen de buitekant van Zemla ontdekt; waer vanGa naar margenoot+ een Berg, by Vlamingh de Kristalberg is geheeten, om dat aldaer zeer veel Kristal vond, leggende het zelve aen de toppen der Bergen gespreid, evenwydig met de grond. Hy vond daer hooien in het gebergte, en in de Aerde, die scheenen als of met Menschen handen gemaekt waren, om Metalen of Ertzen uit te halen. De Moskoviten komen Jaerlijks aen de Noord-kust: van Nova Zemla visschen op Walrusch, tot aen de Loms-baey, en wei nig verder, doch niet hooger; 't geen bespeurd kan worden aen de Kruizen, die zy alom waer zy komen, opzetten. Men vind'er geen Boomen; maer van gedierte, witte Beeren, Rheen, en weinig Elanden. Tegen de binne- zoo wel als de buitekust van Nova Zemla, als ook tegen Spitsbergen, vind men veel hout gedreven, 't geene van de Zuider Kusten afgespoeld moet zijn; want alzoo de Rivieren aldaer niet betemt zijn met Dyken, zoo gebeurd het, als de zelve des Winters ten bedde zijn uitgestegen, dat by ontdooying geheele Bosschen mede sleepen, de Vloed af, en t'Zeewaert in. Op de Noord-kust van Nova Zemla valt weinig Visch, doch veel Kreeften; edoch omtrent Waigats veel Visch. De Zemlasche Kust is buitewaerts tot op drie en zeventig graden al Duin van wit Zant, zoo als ook de grond van de Zee, daer ook wit Zant is; doch verder is de Kust als in Noorwegen, hoog en Klippig, diep in Zee te zien. In't Jaer zestien honderd negen en veertig, hebben zekere Deensche Zee-luiden op Zemla Menschen gevonden, die de Zon aenbaden, met geboogen knyen, en een van hout gesneden Afgod, Tetizot genaemt. Zy zagen, zeiden zy, een Zemlianer (die ik meen een Samojeed geweest te zijn, welke daer van de vaste Kust over gestoken zal zijn geweest) roeyen in een klein Schuitje, dewelke, als hy zag dat men hem volgde, op Land traa, zijn Schuitje op de rug nam, daer in hy zijn Riempjes, Boog en Pyl-koker leide, den Werp-pyl in de hand nam, en vlood zeer gezwind, zoo, dat niet te volgen was; welke Schuitjes van Visch-ribben, zeer konstig gemaekt zijn, vyftien of zestien voet lang, twee breet, overtrocken met Visch-vel, en met zenuwen te zamen genaeit. Dit Volk was gekleed met vellen van Vogels, daer de vederen aen waren; hadden enge hoozen, niet hooger als tot aen de knyen; de armen bloot, van de elboog af. De Rokken die zy aen hadden, waren met eene naed te zamen genaeid; hadden voor en achter een lap, gelijk een staert: de mutzen op 't hooft waren als een Zuiker-brood; hunne laerzen van Zee-kalfs leder, het haair buitewaerts. De Mannen en de Vrouwen gaen even eens gekleed. De Mannen hebben geen of weinig haair aen de mond: dragen een Byl van Visch-been in de hand, en Pyl-kooker op de rug, met een Werp-pyl in de ander hand. De Vrouwen hadden het haair in twee vlechten over de schouwders hangen, hebbende blaeuwe streeken op de kin, en voor-hooft: aen de ooren en onder de neus waren gaten gemaekt, daer in hongen blaeuwe steenen; ook van Visch-been gemaekte ringen; die in de ooren, waren zoo dik als Haze-nooten, doch die in de neus als Erweten. De zommige op Zemla die zy bejegenden, droegen kleederen van Zee-kalven. De stem van dit Volk was scherp, en luid: zy stonken zeer uit de mond, 't geene de onzuivere Spys, die zy nuttigen, toe te schryven is: zy eeten geen Zout; drinken Traen en Water: Brood wilden zy niet proeven, veel min andere Spys, die de Deenen hen aenboden: Brandewyn proefden zy, maer geen Tabak, voor welkers rook zy schrikten. Alle hare werktuigen waren van Vischgraten, of beenen gemaekt: het hout aen hare Werp-pylen en Boogen was hard, en zwaer, rood-bruin; doch de Pylen lichter, van wit hout. Welk Volk, of schoon eenigermate in kleeding en gedaente van de meest bekende hedendaegsche gemeene Samojeden verschild, echter van der zelver aert schynt te zijn. Meest altyd tot in 't heetst van de Zomer, onderrichten de aengelegene Volken, dryft het Ys achter Nova Zemla, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 927]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en beoosten Waigats, in de Zee, tegen het Noord-Tartaryen aen, ettelijke vadem dik, en varen de aen Zee gelegene Volken met kleine Vaertuigen als dan daer op den vangst van Wal-russchen, met groot gevaer veeltyds van haer leven; zy komen 'er ook veel te sneuvelen. Het Ys dryft t'eeniger tyd geheel en al na de engte Waigats, t'eeniger tyd na de Oby, en meer Oostelijk, en myden de Visschers dan de plaetzen waer het meeste Ys is, zoo veel hen mogelijk. En is 't byzonder, dat als het niet en vriest, dat 'er als dan zeer groote misten zijn, zoo dat menschier niet van zich kan zien, het geene de vaert aldaer bezwaerlijk maekt, als boven gezegt. Wie weet, of misschien hier uit het gevoelen der ouden niet gesprooten is, dat 'er om de Noord een Land des duisternis was, daer 't altyd donker is; want des Zomers de Mist, en des Winters het af zijn van de Zon, aldaer steeds zware donkerheit verwekt, en vriest als dan de Zee geheel vast. Martiniere, welke in 't Jaer zestien honderd drie en vyftig aen Nova Zemla is geweest, zegt in zijn zes en veertigste Hooftstuk, ‘Daer zijn my ter hand gekomen verscheide Geographische Kaerten, van byzondere, uitstekende, en zeer beroemde Schryvers; ik sta ten hoogsten verwonderd, te zien, hoe ze mis tasten in de stelling van Zemla, dat ze nader aen de Noord-Pool zetten als 't in der daed wel is: zy deilen het insgelijks door de Zee van Groenland af, en stellen het verre daer van daen, daer in der daet deze twee Landen naby den anderen leggen, vermits de Kusten van Groenland aenstooten op de Kusten van Zemla. Ten ware de groote menigte des Sneeuws, en de overdadige koude, deze Grenzen onwoonbaer maekte, zou de de doortogt zeer licht konnen geschieden van Groenland na Zemla, en van Zemla zoude men, als men de Pater Noster Bergen over trok, lichtelijk in Samojedien komen, en daer van daen in Tartaryen en Moskovien. En word alzoo mede in een Kaert, tot Parys gedrukt, het Waigats als niet door vaerbaer vertoont, stootende tegen het Pater Noster gebergte aen, dat hy zegt van onsmeltelijk Ys gemaekt te wezen: doch wat van de waerheit dezes gevoelens zy, late aen 't oordeel van den bescheidenen lezer. Voor eenigen tyd heeft zeker Rusch Heer, om zich te verzoenen wegens een bedreven misslag, aengegeven ten Hoof in Moskou, hoe op Nova Zemla Zilvermynen waren. Hy wierd dan derwaerts gezonden, doch keerde vergeefs te rug; en de tweede mael met zeer veel Arbeiders derwaerts gaende, is nooit verscheenen, maer zy zijn alle weg gekomen: men meend zy te laet aen 't Land zijn gebleven, door 't Ys bezet geworden, en zoo door koude gestorven, of wel in Zee omgekomen. Het Sneeuw smelt daer nimmer op 't gebergte gansch weg, en de grond ontdooit daer om hoog, nooit geheel. Men ziet'er plaetzen daer zestig, zeventig, ja honderd lagen Sneeuw boven malkander leggen, ieder laeg van een byzonder Jaer zijnde. Aen het meest Oostelijk en Noordelijk gewest van Nova Zemla, is de Kust zeer Klipachtig, moeyelijk om aen te doen, en zelfs tot vry diep in Zee Steenrotzig. Als in de Voor of Na-tyd daer eenige weinige koude is, vriest het Ys dat daer dryst te zamen, en als dan komen alle Vaertuigen vast te zitten. Benoorden Nova Zemla, diep in Zee,Ga naar margenoot+ is een stillen stroom, doch kort onder 't Land een snellen drift, gelijk een ras. Men bericht, dat de Ys-schotzen meest altyd achter en binnen Nova Zemla veel kleinder zijn als omtrent Groenland, ook vlakker, en zoo hoog niet, waer van de reden schynt te zijn, dat de grootste Ys-schotzen het eerst smelten, en dat de zelve, wanneer onze Visschers derwaerts komen, reeds gezonken of gesmolten zijn, en dat de kleine schotzen Ys, welke in de Baeyen onder het Land gemaekt worden, die een kleine, hooge, en dikke gedaente hebben, het laetst los wordende, en ontdooyende, als dan in Zee geschooten zijnde, worden ontmoet, waerom voor de Schepen te gevaerlijker. Het is aenmerkelijk, dat aldaer de winden veeltyds Noord-oost waeyen, en dat het Ys ook meest met de zelve aen komt gedreven, en de Walvisschen in 't zwemmen de zelve streek dan houden. De Zee is zeer zelden geheel ledig van Ys. Hoe Oostelijker men komt boven of beoosten de witte Zee, hoe kouder dat het is. Zee-luider, die dikmael op de Walvisch-visscherye uit zijn geweest, berichten my, dat zomtyds de Zee, van Spitsbergen af, tot achter Nova Zemla om, dicht bevrooren leit. De grootste Walvisschen vallen om de Oost, en de kleinste om de West: zy speelen in Wiede-maend, en teelen als de Land-dieren, en eene jong maer t'zeffens. Aen de Bocht, of Inham, op Nova Zemla, met de naem van Matys, of Mikoelkintzaar of Matuskintzaar bekent, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 928]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
word geoordeeld een Eiland te zijn, daer in drie of vier Meiren zijn, zoo als zulks by Massa al in 't Jaer zestien honderd en twaelf voor dezen mede bericht is geweest. Men vind aldaer de uitstekende Zee-hoofden, genaemt Swarte hoek, en Butinnos, of de Bokx-hoek, die op de hoek van de Inham legt, en de Ganze-hoek, of Gusinos; als mede twee Zee-boezems, geheten Costintsarch, en Mutsnoise, gelijk'er ook zes of zeven Voor-eilandekens zijn. Maurus Orbinus, Italiaensch Schryver, welke in den beginne van de afgeleide Eeuw heeft geleeft, zegt ter plaetze waer hy van de Slavoniers spreekt, het volgende: De Russchen van Biarmia (als Wagries verhaeld) bevarende de Noord-zee, voor omtrent honderd zeven Jaren, vonden in die Zee een Eiland, te vooren niet bekent, en bewoond van een Slavonisch Volk; welk (als Filip Kallimachus aen Paus Innocens de Achtste verklaerd) een geduurige koude en vorst onderworpen is. Zy noemden het Filopodia, en overtreft in groote het Eiland Cyprus, en in de Waereld-kaerten geven zy het den naem van Nova Zemla. Het woord Biarmia schynt met Permia 't zelve te zijn: hier uit blykt, dat te dier tyd de kennis van Nova Zemla zoo zeer groot niet is geweest, om dat dees Schryver zegt, dat het bewoond word. Omtrent Waigats is des Zomers een dag van negen weeken. Willem Ys, in zijn leven Burgermeester op het Oost-Vlieland, heeft my bericht, dwers achter Ysland, daer het oude Groenland was, aen Land te zijn geweest, en dat des Zomers daer Volk is, doch dat die des Winters Westelijk, en Zuidelijk verhuizen; dat voor vyftig Jaer, als hy daer was, twee Groenlanders wierden gevat, dat de eene kortelijk stierf, en dat de andere eenigzins Nederlandsch tot Amsterdam leerde: en na twee Jaer weder derwaerts wierd gebragt, en wel gekleed aen Land gezet; doch dat hy te Landewaert in vertrok, en na een korte tyd in Wilde klederen aen strand verscheen, en het Volk van 't Schip dat hem daer hadde gebragt wuifde, om aen Land te komen, doch dat zy niet dorsten, dat kort daer op een hoop van meer als een of twee duizend man beneffens hem verscheen, als wanneer weder wuifden om te Lande te komen; doch dat de Zee-luiden angstig voor moord, niet dorsten naderen; dat daer Koe-beesten vielen; doch had van het oude Groenlandsche Christendom niets vernomen: heeft een myl of zes binnen het Land zich begeven, maer geen Kerken, oude Huizen, of gebouwen gezien: hy oordeeld dit oude Groenland achter Spitsbergen om, Oost op te schieten, en heeft het vaste Land daer op twee en zeventig graden gezien. Als men aen deze Menschen deschoonheit van 't overig Europa bekent maekt, zeggen zy zulks niet te gelooven, om dat men by haer Traen, Walvisch-spek, Baerden, en Eenhoornen, ook wel Huiden van Koe-beesten en Herten, komt mangelen. Een Biscayer Harpoenier wierd in een Boot leggende, daer uit gehaelt, en te Landewaert in gesleept, zonder dat ooit weder te voorschyn quam: de Nederlandsche Schepen op de groote Visschery uitvarende, komen daer zeer zelden. Tot Parma in Italie, heeft de Graef Aurelius degli Anzi, in den Jare zeftien honderd een en negentig, verscheidene Reis-beschryvingen in't licht gegeven, onder anderen eene, waer by hy Nova Zemla als vast Land vertoont, en het zelve aen de Zuid zyde vast te zijn aen Tartarye, en aen de Noord zyde aen Groenland, doch hoe verre dit van de waerheit wykt, aen mijne Kaerten kan worden gezien. |
|