Noord en Oost Tartarye
(1705)–Nicolaas Witsen– AuteursrechtvrijSamojedia,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 888]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leven en zwerven met geslachten te zaem: reizen en trekken door ongebaende Landen, over Berg over Dal, zonder aenzien of'er wegen zijn of niet: zy voeren hare Tenten op zeer lichte sleetjes mede. Hun kleederen zijn Beeste-vellen, zeer zacht van binnen bereid, daer buitewaerts het haair noch aen is. Zy slapen op schaefzel van hout, dat zeer zacht is; werpen hare kleederen des nachts buiten de Tenten, met den meesten huisraed. De Tent is rondsom op staende sparren gespannen, daer een kuil tot den haert te midden in is. Meestdeels zijn zy plat van aenzicht, en leelijk: hebben weinig of geen baerd; zwart haair, dat lang tot de ooren toe dragen. Het vleesch aen haer lyf is zeer hard, en bykans onbuigzaem, zoo als ik zelve by tasting hebbe onderstaen en bespeurd. De Vrouwen doen al het huis- en ander werk; de Mannen niet als Jagen, en Visschen: geven voor, dat, als zy werken, de handen beeven, en zy niet zoo bequaem zouden zijn het Wild te treffen met den Pyl; daerom, hoe veel geld haer zomtyds aengebooden word van Uitlanders om te werken, zijn zy nooit daer aen te krygen, en belachen den geenen die arbeiden; zy hebben de kost, schoon noch zaeyen noch maeyen: hebben onder hun geene Slaven, behalven die over misdaden verkoft worden. Die een moord doet, word, na haer gewoonte, met Wyf, Kinderen, en alle Na-verwanten verkoft; gelijk voor weinig tyd alzoo een Samojeedsche Dochter aen een Uitlander verkoft was, welke in de Christelijke Godsdienst wierd opgevoed, en die beleed: zy sprak reeds de Duitsche Tael, was gekleed op zijn Duitsch, doch evenwel toonde zich begeerig van liever weder by haer gelijken in 't wild te loopen, als dus eerlijk gehouden, gekleed, en gespyst te worden; zoo dat de Samojeden tot het Christelijk Geloof, bezwaerlijk worden gebragt. In Petsora zijn zy verbonden Gyzelaers te laten, en zijn den Russen onderdanig: men zegt, zy eenmael by opstant Petsora hebben belegerd gehad, daer tegen zy, schoon het zelve maer met een houte Vesting gesterkt was, niets konden uitrechten, vliedende op het minste schiet-geweer dat zy hoorden. By slechte vangst, zoo van Visch, als Wild, komen zy Pelteryen te verhandelen tot Meseen, tegen Meel, dat zy uit het water eeten. De oudste in 't geslacht is haer Overste en Leidsman. De kleeding der Samojeden zijn vellen van Dieren, het ruig na buiten, die gevoederd zijn met Dons van Vogels, of het zachtste Bond-werk van eenig Dier, zeer aerdig met draden van Darmen, aen een genaeit, de hoozen zijn van gelijken aert, doch niet gevoederd, of verdubbelt, de voetelingen onder aen de hoozen, dienen in plaets van schoenen, doch zijn van het sterkste deel des huids gemaekt, hemden kennen zy niet, en gansch geen Lywaet, dragen mutzen, van gemelte stof op 't hooft, ook dekken het zelve met kappen, die aen den rok, of het kleed vast zijn, der voegen als de Monniks kappen. Tusschen de kleeding der Mannen en Vrouwen, is geen verschil, als dat die der Vrouwen van veelderhande lapjes, die aerdig op 't oog, aen een zijn genaeit, is gemaekt, en dat onder eenig slecht Lakene zoom, rondsom gaet, drie of vier hoog, der voegen, als de kanten op de rokken der Vrouwen in deze Landen worden gelegt; dit Laken is of rood, of geel, blaeuw, of groen, maer zeer slecht, en die der Mannen zijn meest altoos van eene vacht gemaekt, gelijk zulks aen verscheidene kleederen dezer Volken van beider kunne, onder my berustende, kan worden gezien. Tot op Nova Zemla komen de Samojeden Visschen, zoo Walrussen, als andere Visch; doch des Winters trekken zy weder Zuid aen, 't geene de zommige heeft doen meenen, dat 'er Samojeden op Nova Zemla woonden: zy hebben wel daer hare gewoonlijke plaetzen, daer zy met de Schuiten aen komen, en hare Visschers tuig bergen, doch woonen daer niet. Hoe Oostelijker van Archangel af, langs de Zee, hoe schoonder en blanker de Menschen zijn, en minder woest. Het Samojeedsche Volk, zegt men, heeft zich vrywilliglijk onder het gebied van hunne Tzaersche Majesteiten begeven, ten tyde als Boris Godenoof de Russche bestiering by de hand hadde: zonder dwang hebben zy Schatting in Pelterye belooft op te brengen, alleen daer toe bewogen, door het vriendelijk onthael dat haer van de Russen, op bevel hunner Tzaersche Majesteiten, aen wierd gedaen; en uit een verwondering van de Moskovische magt, aenzien, en goede bestiering. De Pompe van hunne Tzaersche Majesteiten, de kostelijke kleederen, gebouwen, en rykdommen, deden hen gelooven, dat de Russche Keizer van Goddelijke magt was, en de Moskoviters van vergode kracht. Vrywillig zijn daer Bevelhebbers ontfangen, die de Wet zetten onder deze onnoozele Menschen: vrywillig zijn daer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 889]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
houte Sterktens gelegt, waer door nu dit onnoozele, bloode, en zwakke Volk word bestierd: zy worden ook in alle zachtigheit en gemak beheerscht. De Samojeden zijn zeer kort van gedaente, hebben breede Tronien, en kleine oogen: zijn ros van verw; kort van beenen; de knien staen weinig op 't zey; hun haair is zwart, dat niet kruld: loopen zeer snel: hebben, behalven Pylen, mede Javelynen tot hunne wapenen. Van ouds wil men, dat onder dit Volk geene Opperhoofdigheit altoos was, doch t'eeniger tyd zouden zy Koninkskens hebben gehad, zoo als ook noch heden Leids-luiden hebben. Zy offeren voor hunne dooden. Het Hyperboreische gebergte is gelegen, volgens opgeven der oude Schryveren, bewesten de stroom Oby, in het Samojeden-land. Uit deze Bergen hebben zy gewaent, dat de Vliet Tanais sproot: en Plinius zegt van hen, dat zy met Sneeuw steeds zijn bedekt, en dat dit gedeelte des Waerelds van den oorspronk der zaken verdoemt is, en steeds in duisternisse legt, daer de koude en guure Noorde wind alleenig heerscht. Over dit gebergte, aen de mond der Oby, woonde Volk dat zeer gelukkig leefde, en oud wierd, waer de uiterste kring der Sterren was, met den As des Waerelds: daer zoude noch twist, noch ziekte zijn, en de Goden eenpaerlijk geeerd worden: het leven wierd in vreugde, na zatheit van dagen, van zelf afgeleit, met of in Zee, of van eenig Klip te springen. Zy woonden in de Bosschen: nuttigden Boom-knoppen. Zoo Mannen als Vrouwen, droegen kort haair. Zy zouden Godsdienstig zijn geweest, en van omleg, gende Volkeren ongemoeit, zoo dat by hun een vrye toevlucht van Ballingen was. Boven de Scythen, zegt Stephanus, en Damastes, woonen de Issedones; en boven dieGa naar margenoot+ de Arimaspas; en boven deze weder is het Ripheische gebergte, waer uit de Noorde wind waeid, en daer de Sneeuw nimmer ontbeert. Hier volgden de Hyperborei; en als dan zag men de Zee. By Stephanus word mede dit Ripheische gebergteGa naar margenoot+, anders Rhipea genaemt, gezegt te zijn, een der Hyperboreische Bergen. Mela zegt, dat dit gebergte onder den As van 't gesternte legt. Het Land, zegt hy, is daer vruchtbaer, 't geene alzoo te zijn heden niet bevonden word. Het Hyperboreische Volk, zegt de zelve Mela, placht wel eer hunne eerstelingen der vruchten door Maegden na Delos te zenden, ter eeren God Apol. Het Ripheische gebergte word met het Hyperboreische by zommige oude Schryvers vermengt, en het eene voor het ander dikmael genaemt. By veele der oude Schryvers, word het Hyperboreische gebergte met de naem van Obysche gebergte genaemt, na de Rivier Oby, en gevoelden zommige dat het zelve niet wyt van de Oby afgelegen was, en zeiden, dat de Menschen, welke aldaer woonden, het meest Noordelijk in geheel Europa zich ophielden, gelijk zulks ook in der waerheit is. Het Ripheische gebergte, 't geene door my niet wyt van Vergaturia is geplaetst, word by andere meer Noordwaerts, en dicht by de Zee, omtrent de Oby gestelt; doch is by ons het meerder getal der Schryvers, en mijns oordeels de meest met reden over een komende getuigen, gevolgt; hoe wel andere gevoelen, dat dit gebergte meer Zuidelijk, en tusschen Konstantinopolen en den Don, of Tanais was gelegen, of wel in Sarmatia. Strabo gevoeld, dit gebergte nergens in de Waereld te zijn: het is dus zekerGa naar margenoot+, dat over der zelver plaets word getwist-redent. Het woord Hyperborei, is eigentlijk over 't Noorden gezegt; doch worden anderzinds, ruim genomen, de Noorder Volken by de Ouden alle Hyperborei genaemt. De Volken die aen en omtrent de Ys-zee wel eer woonden, zijn by ouds Adogitae genaemt geweest. Van de Volken Samojeden, word by zeker naemloos Schryver gezegt, dat zy geen andere Godsdienst hebben, als 't een of ander hooft van een Wolf, Beer, of Hert op te richten, en dat aen te bidden. Zy zijn, zegt hy, zeer geneigt tot Duivel-jagerye. Elk Man heeft zoo veel Wyven als hy onderhouden kan, tot zes, zeven, acht, ja tot tien toe, die zy van de Ouders koopen. Leven meest van 't vleesch der Rheen, die onder haer in groote menigte zijn. Zy zijn kort; hebben een geele huit; 't haair zwart; zijn gekleed en geschoent van de huit der Rheen. Hunne wapens zijn Boogen, met Visch-beenen gesterkt, of van eenig Land-dier. Zy dragen een Mes aen den çingel. Onthouden zich meest langs de Zee. En of zy schoon niet eerzuchtig, of gierig zijn, zoo zijn zy zomtyds fel tegen malkander, en voeren onder zich dan kryg. De naem van Samojeden, is zelf-eeters gezegt, hoe wel my niet te recht bewust is of zy Mensch-eeters zijn. Men vind in het Samojeden Land, als mede omtrent de Oevers van de Witte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 890]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zee, zeker Ertz Markesiet genaemt, dat uiterlijk de gedaente, en aenzien van Zilver, en Loot-minerael schynt te hebben, maer door my in de Smelt-kroes gebragt, zoo gaf het pond niet meer als een vierde gryn Zilver uit, dat is, zeven penningen Hollands, en is gevolgelijk van genoegzaem geen wardye. De Samojeden eeten niet op vaste tyden, maer als hen hongerd, elk byzonder: in hare Hutten ziet men meest altoos een Ketel over 't vuur hangen, daer dan een stuk vleesch in legt, daer ieder van 't gezin in byt als 't hem lust, hoe wel zy anderzins mede veel raeuw eeten, als gezegt. Het was een klein plaetsje Gorodok. genaemt, niet verre van Poest-osor, dat de Samojeden eenmael berenden, en beschooten, met Pyl en Boog, doch hoe wel hetGa naar margenoot+ alleen met Storm-palen was omheint, konden zy het niets krenken, want zoo dra als 'er een of twee door de schoot van een Musquet gedood wierd, vlooden zy alle: dit bestonden zy, op hoop, van daer eenig Meel, en ander leeftogt te vinden, behalven dat wat hard gehandeld waren. Tot Aemba in de Witte Zee, als men my bericht, zoude een Zilver-ader ontdekt zijn, doch zy liep in Zee. Zoo als elders op Nova Zemla eenig Metal valt, dat alle uiterlijke gedaente van Zilver heeft, het smelt zeer bequaemlijk, maer de verw is wat bruinder: een oog-getuige heeft my verhaeld, daer Bekers van gemaekt, gezien te hebben, doch als men 'er op sloeg, sprong het van malkander, in veel stukken weg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Gebed des Heeren in de Samojeedsche Tael, der geenen, die dicht aen Archangel woonen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Gebed des Heeren in de Turuchansche Samojeden Spraek, en Tafsche Samojeden Tael.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 891]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Samojeedsche woorden en benamingen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 892]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In den Jare zestien honderd vyf en negentig, heeft my een oog-getuigen bericht, dat het op Kolgoy vol Rhee-dieren was, daer zy onlangs te vooren alle waren uitgeroeid: op dat Eiland zijn des Winters geen Menschen; de Rheen komen daer, of gezwommen, of des Winters over 't Ys geloopen. Hier omtrent in Zee valt veel Harder, aldaer Sigi genaemt, zy heeft gelijkenis aen Haring, doch is wat grooter, en breeder; de zommige zijn wel vier pond zwaer. Zy worden ook aldaer in binne-wateren gevonden. Indien 'er geen verbod en was, zoo zoude waerschynlijk tusschen de Rivier Oby en Archangel, veel vaert zijn; gelijk die is tusschen de Oby, en de Rivier Jenisea, en word die reis gedaen, in twee of drie weeken, na dat de wind is. Tot Archangel is noch onlangs by leven geweest, een Samojeed, die, zoo gissing plaets kan hebben, honderd en vyftig Jaer oud was; hem heugde, dat op Archangel noch geene Zeevaert en was. Deze Man verklaerden nooit Zout te hebben gegeten, gelijk Zout by hen zelden, of nooit word gebruikt; als ook geen zuur, en meest raeuw te hebben genuttigt: zoo als zulks, de meeste wys van leven onder dat Volk is. Omtrent op S. Nicolaes dag, gaen de naby gelegene Samojeden Jaerlijks na het Eiland Waigats, 't geen omtrent een dag roeyens van 't vaste Land legt; daer op is een kuil, van zelfs geworden, tien vadem diep aen de voet van een gebergte gelegen; in deze kuil, is een scheur, of borst, die buitewaerts uit leit, rondsom welke kuil banken staen, alwaer de Samojeden hunne gesnedene Afgoden-beelden opzetten, beider kunne, of die ook wel in de Aerde steeken, zoo, dat het meeste gedeelte boven uit komt: het grootste Beeld dat delengte van een kort Man heeft, verbeeld hunnen Oppersten, en eersten Af- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 893]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
god. Het eerste Dier dat zy vangen, zoo het dood blyft door den Pyl-schoot, villen zy, werpende het vleesch in dien kuil, en trekken den huid dien Afgod aen, aen wien zy dan mede om den hals hangen, honderden van klaeuwen, alderhander gedierte, ook Haze en Patrys-pooten, die zy van 't vaste Land met zich hebben gebragt, doch als zy het Beest levendig bekomen, 't geen meest tyds een Hert of Rhee is, dan werpen zy het zelve levendig van boven neder in den kuil, zoo het op 't hooft valt, en breekt den hals, of te barsten valt, en van de val sterft, dan beelden zy zich in, dat ze veel vangen zullen, en blyven vervolgens aldaer dan Jagen, maer zoo het Dier op zijn voeten komt te vallen, en vervolgens door de bovengemelte scheur het ontvlied, als dan achten zy zulks hen ongeluk te beduiden, wes zy uit de Jacht scheiden, en vertrekken van 't Eiland, waer na zomtyds de Russen aldaer komende, te beter vangst krygen. Dit Feest word ook aen de vaste Kust op verscheidene plaetzen daer Samojeden zijn, geviert. Dit onnoozele Volk, heeft wonderlijke gebaerte omtrent hare Afgodery, op zekere tyd, word iemand van hen met een pees bykans gewurgt, zoo, dat hy als flaeuw ter Aerde ligt, ter welker tyd een oude Samojeed die hun Paep is, op het hooft van een hunner Afgoden drie slagen geeft, zeggende antwoord ons wat geschieden zal, waer na hy by de pees trekt, die een jonger Man ondertusschen tegen de Aerde leggende, om de hals heeft, waer na die als wakker wordende, aenvangt te spreeken, welke Tael zy als voorzeggingen op nemen. Geduurende dezen handel, en dat de Man met de pees om den hals ter Aerde legt, half gewurgt, en als buiten spraek, maekt den ouden Paep vreemde konsten, met een Mes dat hy tot diep in zijn keel steekt, zoo dat hy het door een oogje daer een band door gaet, alleen buiten hout; 't geen my als konstenarye voor komt. De Samojeden die zich by Kandenoos ophouden, worden Kanensky genaemt; deze betalen Schatting aen zijn Tzaersche Majesteit; zy hebben geen Opper-hooft als een Rechter, welk echter niet veel te zeggen heeft: de voornaemste onder deze, ziet men twee Vrouwen te hebben: meerder Oostwaerts, woonen de Jugorski Samojeden; deze hebben een eigen Prins, aen wien zy behalven aen hunne Tzaersche Majesteiten, mede eenige Schatting geven. Een ieder van deze Volkeren spreeken een byzondere, of verschillende Tael: de Vorsten en voornaemste onder hen zijn beter gekleed, als de anderen, en wel met Zabel-vellen, Maters, en Vossen, doch de wooningen zijn alle eender aert. Deze laetste hebben meer Vrouwen als de eersten: de Prins of Overste heeft 'er zes, en verlof tot den byslaep by alle zijn 'er onderzaten, zonder vragen; zy trouwen met haer naeste Bloed, Moeders uitgezonderd; weten geen onderscheid van dagen. De Obskoy Samojeden, die omtrent de Oby naby de Zee zich ophouden, staen op zich zelven, zoo als men my bericht, en zijn vry, hebbende een eigen Vorst, hoe wel die vry weinig gezag heeft. De Samojeden plachten van ouds hunne Pelteryen na Meseen ter verkoop te brengen; doch nu word die Ware na Siberie gevoerd, en zulks om dat de voornaemste Koop-luiden welke aftrek maken, tot Tobol zijn komen woonen, en dat de wegen na Sina zijn gebaent, werwaerts nu die Pelterye word gevoerd. De Samojeden kleeden hunne Afgoden Beelden met kleederen als zy zelve dragen. Als zy in hunne Hutten of Tenten zijn, voornaem by de Zomer, zijn zy al te zamen naekt, onder malkander, en weten van geen schaemte, zoo als oog getuigen my berichten. Zy hebben onlangs een Afgezant na Moskou gezonden, die geacht wierd ruim honderd Jaer oud te zijn. De Samojeden welke aen de Oby woonen, worden voor de quaedaerdigste al'er Samojeden geacht. |
|