Aaloude en hedendaagsche scheeps-bouw en bestier
(1970)–Nicolaas Witsen– Auteursrechtelijk beschermdArchitectura navalis et regimen nauticum
Achtste Hooftstuk.
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina *23]
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina *24]
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||
Oorlog-scheepen zyn boven en in 't hart van 't Schip breedt, om te beter te konnen slaan, en tegenweer bieden. Een Schip dat de Vloot-vooght voert past wel dat kostelyk is, en in aanzien allen overtreft. Niemandt verwachte echter dat alle Scheeps-deelen, geene uitgezondert, tot het minste toe, wis-konstig zullen werden vertoont: stelle slechts die geene welke de voornaamste rang in 't Schip hebben, d'overige volgen daar uit zonder even-maat. Om dan een begin van 't werk te maken, zoo gaan voor af de benaamingen van alle de voornaame deelen in 't aangetoogen Pynas-schip, nevens de afbeelding van hare gestalten, in 't byzonder, en, zoo veel doenlyk is, in 't Schip zelve aangewezen, ter plaatze daar die vereischen te staan. Ga naar margenoot+Op de plaat No. 1. werden Visschers vertoont, 't geen zware balk-planken zyn, die in 't verdek leggen, daar de mast door gaat, welk gat met een zoom belegt is. Vertuining-bladt, plank, of hout, is hout, of zyn planken, die op de scheeps boorden, boven 't ra-hout, na achteren toe, worden gezet, wanneer men Scheepen hoogh opboeit. Zet-gang, is toegemaakt plank-werk, 't geene op de hals van 't Schip, daar het schips boort het laegste is, na welgevallen in gezet wort, en weder afgenoomen kan werden; 't welk geschiedt om het Schip beter te sluiten. Het heeft op Scheepen van oorlogh ronde musket-gaten, en een deurtje, om iets by, of door, op te halen, 't geen geslooten werdt. In zommige luiken, doch meest op Koopvaardy-scheepen, zyn overdekte gaten, daar het kabel door vaart. Lyf-houten, of Water-gangen, of Legh-waringen, zyn dikke planken, die in den overloop, of op 't verdek, tegen 't boort aan leggen, welke met bouts aan of in de bark-houten, en door de huit, geslagen zyn. De ribben en balken zyn hier aan met zware bouts gedreven, of gehecht, en in gezwaluwt. Schaer-stokken, zyn dikke, doch smalle planken, leggende op de balken, van achteren tot vooren, veeltydts tot op een derde van de wydte, wederzydts langs scheeps in d'overloop met borsten ingekeept: hier in zyn de ribben met verlooren lippen geslooten, tot vastigheit van den overloop, die daar op geleght wort. Eenige komen mede op de wydte van de luiken, en besluiten de zelve. De Schaer - stoken die achter de mast leggen komen nader aan het midden van 't Schip, als die welke tegen de luik-gaten aan komen. Vulling werden die planken genaamt welke men in de scheeps zyden zet. Schut-vulling is het platte hout dat tusschen de bussen in komt te staan. Het Kolsem, 't welk op de zelve plaat daar zyn voeging te zien is verbeeldt staat, dat men anders een binnen of tweede kiel zoude mogen noemen, is een zware balk, die langs het geheele Schip, onder, op, of in den bodem legt, tegen de kiel aan, om de scheeps ribben, of inhouten, vastigheit te geven, die daar in geënt zyn. Spooren, zyn stevige houten onder in het Schip, daar de masten met hun punten in staan. Balk-wagers, zyn planken daar de balken in leggen. Slemp-houten, zyn buitenwaartze knies aan de steven en 't bark-hout. De Broek-stukken, waar van de plaat een knie vertoont, komen in de spiegel, vastigheits halve. Oplangen, zyn houten, die hier en daar aan de scheeps zyden gezet worden, op zekere afstandt van elkander, om het web te scheeren, of het Schips lichaam te krygen: deeze werden ook Spant-stutten genaamt, om dat zy het Schip gelyk als spannen, daar men d'overige inhouten na bevoegt. Twee zitters, een buik-stuk, en twee oplangen, wert een spant genaamt. Stuinder, is een inhout tusschen de wagers en huit: deeze maakt men in Scheepen die schut voeren, of onsterk bevonden werden. Zitters, zyn balken die op den bodem van 't Schip komen te leggen. Regelingen, zyn breede latten, die boven rondtom het Schips boort, zoo wel achter als voor, gestelt zyn. Ra - hout, is de bovenste dikke zoom, welke men aan de Scheepen ziet, die de boorden dekt, en op de hals van 't Schip het hoogste hout is. Bark-houten, zyn dikke banden, die men langs scheeps in de zyden ziet: deeze dienen om het Schip t' zamen te houden. Beting-balken dienen om touwen en kabels aan te beleggen, en om ankers aan vast te maken. De groote Beting dient mede om het Schip in de boeg sterk te maken. Kraan, is een hout dat voor uit het galjoen over 't water steekt: het anker-touw loopt daar over als het gewonden wert, 't zy door een, of ook wel door twee schyven. Daar by is een ander hout, Drukker genaamt, welk dient om het zelve te stutten. Het hooft des kraans wort veeltydts cierlyk uitgesneden. Bezyden aan de kraan komt de kram, daar men een blok aan hangt, om zware ankers te helpen lichten, | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||||||||
waar van het touw op de bak over een schyf loopt, welke schyf aan een balk vast is, die dwars scheeps over de bak legt, tegen 't schilt aan, om touwen van alom te beleggen. De Kluis is een gat in een dikke plank, die in het boort tegen de steven aan staat, daar het kabel door loopt, buiten om met een bant beslagen. D' Uitlegger is het hout 't geen voor uit steekt, en de lengte van het galjoen maakt: hier komt de kam in. Sluit-stukjens, zyn houten die dienen om d'een of d'ander plaats te vullen, daar hout te kort schiet. Es, is het hout 't geen op de rug van de leeuw leit. Tusschen de Worpen, in de spiegels, komen de poorten. Klossen leght men om iets te sluiten, en vast te houden. Zitters leggen bezyden de buik-stukken op den bodem. Oplangen leggen op de buik - stukken. Oplangen styf op buik - stukken geleght maken sterke Scheepen. Stekers, zyn inhouten in 't zogh, tegen de zyden liggende. Zogh-stukken, zyn houte gaffels, welke voor en achter tegen de steven aan komen, in stê van gescheide inhouten. De plaats aldaar werdt het Zogh genaamt. Buik-stukken liggen dwars bodems. Tingel, is een lap houts tusschen de kiel en d'eerste plank aan de kiel, om den bodem effen te maken: hier in wert een gat gelaten, daar het water door loopt. De Kiel is op blokken gezet, als men hem aan legt, wanneer men bouwens gezint is. Hek-stutten zyn houten die boven de spiegels komen, en eigen aan Pynassen. Het Hek is buitewaarts kringstukkig. Boeijen, is gezeght planken buitewaarts van onderen aan brengen tot aan de kimmen toe, alwaar de scheeps zyden het Boeisel genaamt werden Merkers, zyn houten die men over de luik-gaten legt, daar de luiken in de midden op rusten. De Hals-klamp is buiten aan het Schip, daar het touw, de hals genaamt, door gaat. Het Schilt is een cieraat, dat voor de stuur-plecht, hut, en elders staat, waar op het wapen van den eigenaar des Schips gezet wert, dat men ook veeltydts voor tegen de bak aan stelt. Men vindt zomtydts in zware Scheepen voor wel twee schilden. Aan d'onder kant van 't onderste hakkebort, daar de beelden op staan, leght een Architraaf. Het Cimatium staat aan 't onderste dek. De Thorus staat aan het tweede dek, daar de beelden met hare hoofden tegen aan komen. Een Scima staat aan het derde dek. De Vensterkens op zyde, staan zoo wel in de galdery als in de kajuit zelve. Met Knechts hyst men de rees op. De groote knecht is breedt 1 voet 7 duim, dik 1 voet 6 duim, de schyven zyn lang 1 voet 6 duim, dik 2 duim, de nagel is dik 2 duim, de gaten van het hooft zyn wydt 8 duim, het hooft is lang 1 voet, boven achtkantig gemaakt; de knechtjens, daar aan vast, zyn dik 10 duim, breedt 1 voet, de gaten lang 12½ duim, wydt 2 duim, het hooft is lang 7 duim, boven dik 7 duim, staan boven van de groote 4 duim, en onder tegen aan: hier komt vaak een beting-balkjen, dat aan elk endt met een boutje vast is, zyn hoofden zyn lang 8 duim. De knechts werden heden veel verdubbelt. Aan Hals-masten beleght men touwen: A en B, op de plaat, zyn kruis-houtjens daar aan: hun plaats is op de hals van 't Schip. Hier nevens wert op de plaat vertoont een Spiegel, of Schip van achteren, op de helft doorgesneden, om dat beide de zyden even-eens zyn; doch het wapen, dat het Schips ken-teken onderstelt werdt te zyn, wert geheel vertoont, om dat half onkenbaar zoude wezen. Boven aan het schot staat een Faas, zoo ook onder, voor het gapen van de planken. De huts ribben zyn zoo lang als de balken. De huts deelen zyn zoo dik als het water-bort. Boven de kajuits deur staat een booghje, en op de deur leggen drie klampen: zy moet onder een weinigh wyder wezen als boven, boven 3 voet ½ duim, onder 3 voet 2½ duim, de klampen breedt 9 duim, dik 1½ duim: zy is door gezaagt; het stuk aan boort is breedt 1 voet: de hengzels hebben twee leden, het smalle stuk is met een grendel-slot: op de middelste klamp komt het slot te staan. Zoo wel hut- als kajuit-deuren ziet men dikmaal op de Scheepen, gelyk portalen, voor uit staan, het geen, myns bedunkens, veel ongemakken na zich sleept, en daar om onpryzelyk. Het tralie-werk voor de hut, ten einde het verdek, is veeltydts t'eenemaal beschooten. Het eindt van 't booghje boven de deur moet wat luy zyn. De Mamiering aan de pomp is van lappen of zeil-doek gemaakt: hier gaat het water door. Bossen, zyn buisjens, waar door het water in zee loopt. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina *25]
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina *26]
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina *27]
| ||||||||||||||||||||||||
XXXII
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina *28]
| ||||||||||||||||||||||||
XLI
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||||||||
Twee Pompen, wel bewoelt, maakt men in groote Scheepen. De Hals-mast wert onderscheidelyk, en op tweederley aanzien vertoont. Het Schan-dek, anders Pot-dek genaamt, is het hout 't geen het Schips boort dekt, en boven sluit, op dat het water tusschen boort by d'inhouten niet in en loope: de balkjens, die daar aan in de plaat worden verbeeldt, zyn d'einden van d'inhouten. Het Bos-bank, of Dol-bort, komt op de stutten, tegen de regelingen, stevigheits wil, opgebytelt, met verlooren lippen. Met de Pal zet men de spil vast. Waar toe een Spil dient is van ieder bekent, waar om daar van zwyge. Het Rantzoen-hout maakt achter de wydte van het Schip en spiegel. Het Kinnebak sluit op de kiel. Speenen, zyn zware over endt staande pylaars, die, nevens de balken, en beting-knie, de geheele beting maken. De duimen van de poorten komen in de klossen, en de poort slaat onder tegen de drumpel aan. De poort is van binnen gevoert, en met ruiten gespykert: daar zyn touwen aan vast, om hem op en toe te trekken. Het Karviel-hout komt langs scheeps, onder de einden van de ribben: dit staat in de plaat afgebeeldt. Op de plaat is mede een Kajuit van binnen te zien. A A zyn stylen daar pylasters op komen te leggen. b b b zyn rigchels. C booghjens. D trezoortjes. E is een wyn-keldertje. F een deurtje van een kasje, om iets in te leggen. G een door-zigt. Beneffens H buiten de plaat zoude de kajuits deur zyn, hier, plaats halven, uit gelaten: de stylen zyn breedt 3 duim, dik 1½ duim: de kajuits deur is wydt 2 voet 3 duim: de groote wyn-kelders deur is wydt 3 voet 6 duim: d'onder-rigchels van het trezoortje staan uit de gront 4 voet, en b b is hoog 3 voet 7½ duim, de middelste b is hoogh 2 voet 7 duim: de pylaartjens, of pylasters, die op de stylen leggen, zyn breedt 3 duim, dik 1½ duim, met gestreken fermetten: het klein wyn-kelders deurtje, daar men door tapt, is wydt 9 duim, hoog 1 voet: het deurtje F is wydt 1 voet 8 duim: alles staat van het kajuit - schot 2 voet 7 duim. Boven de deur van de kajuit, die hier niet wert vertoont, staat een rigchel, om het slag van de deur af te keeren. En boven al dit binne-werk komt een rigchel, om de rondte van het boven-welf te vullen. Boven de kasjens, tegen de schotten aan, maakt men dikmaal rek-banken, met pylaartjens, om glazen en schotels op te bergen. In de kajuit werden ook rondtom klampen geslagen, om wapenen aan te hangen. Het kruis staat achter in de spiegel: dit wert gestreken, en de deelen van het rechte welf komen daar op: hier staat het wapen tegen aan. Het tweede dek heeft 4 duim bogt achter uit, en is daar in de midden breedt 1 voet 1 duim, op het bark-hout B breedt 8½ duim, en aan het eindt, 2 voet van't Schip, breedt 1 voet 1½ duim, dik qualyk 2 duim, op zyde by N breedt 9 duim, op het stutjen C is het dek breedt 6½ duim. De hoek springt op, en uit. Voor op het stutjen staat de scheer-gang 1 voet van het bark-hout af. Achter tegen 't hakkebort, en boven van 't bark-hout 1 voet 5½ duim, is het knietje na vooren lang 2 voet, de zyde dik 4 duim, breedt 5 duim. Veele Bouw-meesters zetten hunne Scheepen achter uit, en maken 't daar hoog na wel-gevallen, en na dat het gebruik vereischt, zonder wet. Het derde dek staat midden in het tweede 2 voet 4½ duim, aen d'einden, by de stut op te meeten, 2 voet 10 duim, het zelve is in de midden breedt 9 duim, d'einden zyn breedt 8 duim, de zyde is dik 2 duim, aan g legt het op 't bark-hout, het breedtste van H tot G is lang 1 voet 8 duim, en daar breedt 1 voet, van I tot aan G is breedt 8 duim, en in de midden dik 2 duim, het dek van I tot H is lang 8 voet 5½ duim, de buite-kant is geschaaft met een scima. Het eerste dek is dik 2 duim, in de midden by c breedt 1 voet 2 duim, aan d'einden a 1 voet 1½ duim, gaat 7 duim voorby de vulling; 't voetje, op zyde, is lang 5 voet 5½ duim, breedt 7 duim, dik 2 duim, het heeft nederwaarts een weinigh boght, en d'onder-kant staat even wydt uit het bark-hout, het stutje, aan 't endt breedt 6 duim, leggende op het tweede hakkebort, is dat geene waar op men leit, als men achter uit ziet, en is dik 5 duim, staat 1 voet van het bark-hout, op de hoogte van 1 voet 4 duim van 't voetje, en heeft daar tusschen wat boght 3½ duim onder 't voetje, de scheer-gangen op het stutjen zyn breedt 9 duim, de boven-kant is hoog 2 voet 2 duim, achter breedt 1 voet, dik 1½ duim, boven de boght 2 duim, en achter buiten het bark-hout 1½ voet aan de binnen-kant. Het booghje komt 8½ duim voor aan het stutje, en het stutje hangt 5½ duim achter over, ook komt het booghje 1½ duim op 't bark-hout. In de galderyen maakt men heimelyk-heden, kassen, en uitkyk-plaatzen; zy dienen mede tot verciersel aan 't Schip. Een galdery, met een venster daar in, staat op de plaat hier neven ten toon. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||||||||||
De bank, die in de kajuit tegen het achter-endt van't Schip staat, is hoog 1 voet 6 duim, de styltjes zyn dik, en breedt 2 duim, de bank zelve is boven breedt 1 voet 8 duim, aan d'einden is hy breedt 1 voet 6 duim, het dekzel is breedt 1 voet 10 duim, dik 2 duim, 't geen mede op de plaat, hier by gevoeght, ten toon staat. Aan stuur-boort staat by C een bank, lang 1 voet 8 duim, de middel-bank by letter A is lang 1 voet 7 duim, hier gaat het roer door als men het in hangt; en wanneer men achter uit schiet, kan de bank b wederzydts opgelicht werden, daar de rampaerden in gaan: veeltydts wert in de bank by d een gemak-pyp gemaakt, 6 duim van de kant van het stutje, en 1 voet van boort, onder wydt 4½ duim, boven wydt 16 duim. Men ziet mede dikmaals luiken in de vloer van de kajuit, waar door het roer in gehangen wert, in stê dat de genoemde banken opgenoomen werden; doch by zoo een geval moeten de Scheepen achter vry veel over hangen. Binnen de kajuit, in het portaal, achter de deur, zyn veeltydts trezoortjens, met laadtjes. De kooijen in de kajuit worden heden veel midden in gezet, zoo dat men die kan uit halen, en 's daags, tegen 't dwars-schot aan, in steken. De rigchels van de kooy langs scheeps, aan bak-boort, zyn dik en breedt 1½ duim, ook zoo de stylen, de kooy is lang 5 voet 7 duim, het voorste styltje staat boven van boort 1 voet 5 duim, onder 3 voet 5 duim, het achterste styltje boven van boort 1 voet 3 duim, onder 3 voet 1½ duim. De rigchels, die de voet van de kooy zyn, daar de touwen door gaan, zyn hoog 2 voet 2, duim, d'einden daar boven zyn hoogh 3 voet 6 duim, de stylen zyn breedt 2 duim; en de rigchel, die de voet van de kooy maakt, is breedt 3 duim, dik 2 duim, wydt tusschen d'achter-styl 10 duim, tusschen de hanger wydt 3½ duim, en tusschen d'andere wydt 12 duim, het styltje onder de voet is wydt 6 duim. Het bovenste rigcheltje aan de balkjens is wydt 4 duim: op den overloop leit een lat tusschen de stylen in, dik en breedt 2 duim. Het venster in de kooy komt van het schot van de kajuit 5 voet, en uit den overloop 5 voet, het is hoogh 1 voet 3 duim, wydt 10½ duim. De kooijen in de kajuit werden mede wel dwars scheeps gezet, en dat boven de letters b b b op de plaat. De drumpel, aan de binne-kant van de kajuits deur, is dik 2 duim, en zoo breedt als de stylen zyn. De gemaks pypen zyn van loot gemaakt, en het dekzel is geschaaft, met een pape-gaais-bek. Boven de stuur-plecht, op de kant van 't verdek, staat veeltydts een boog, gelyk als met letter N op de plaat wert vertoont, 1 voet verheven; en op de deelen leit een lat neder, dik 1½ duim, breedt 3 duim, hy leit 9 duim meer na achteren toe (wiens voor-kant by letter O staat te zien) als de einden van de deelen komen: de boogh is breedt 7½duim, boven dik 3 duim, en onder 1 duim; de pylaartjens onder de boog zyn breedt 5½ duim, dik 2 duim, de gaten tusschen de zelve zyn wydt 5½ duim. In 't schot van de stuur-plecht zyn openingen, die het licht in laten, rondtom met lysten geciert, welker pylaartjens achter met verlooren lippen zyn, aangeweezen met letter P. Dit zyn de meest voorname Scheeps-deelen, die men byzonder op 't papier vertoonen kan. D'overige zullen best bekent worden, wanneer men haar in het Schip zelve aanwyst; waar toe ik het voorgestelde Schip in gedachten, doorgesneden in verscheide gestalten, ten toon stel, als hier volght. Ga naar margenoot+In het langs scheeps doorgesneden Schip is A de achter-steven, B de voor-steven, daar de boegh-spriet op, ofte bezyden, op een klamp of twil, leght, C is de hieling, daar het roer op rust, D het kinbak van de kiel, dat een lasje aan de steven en aan de kiel is, E is een knie op de kiel, die de steven aan de kiel vast houdt, F zyn buik-stukken, die op kiel en vlak leggen, G is het kolzem, dit leit boven de kiel op de buik-stukken, H is een hek-balk, met een borst en zwaluw in de steven vast, I zyn wurpen, die de rantzoen-houten vast houden, i i het broek-stuk, dit komt over d'einden van de rantzoen - houten op de achter-steven, K balken in 't ruim, L balken van 't verdek, M beting-knie; om de beting-balk worden de kabels vast gemaakt, en om de hoofden van de speenen beleit, N is een speen daar de beting-balk aan vast is, O de fokke knecht, P de groote knecht; hier mede windt men stengen en raas op, Q de spil, wiens voet veeltydts onder op een boogh staat, R het fokke spoor, daar de fokke-mast in staat, waar by een klos is, S het groote spoor, V broodten kaas - kamer, W konstapels kamer, X de kajuit, Y stuur-plecht, Y O boog of gat daar de kolder-stok in gaat, als het verdek te laeg is om de kolder-stok te gebruiken, Z de hut, S T het roer, stel, en haaks aan het roer: de stellen aan de steven, en de haaks aan 't roer, zyn t'zamen | ||||||||||||||||||||||||
[pagina *29]
| ||||||||||||||||||||||||
XLI
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina *30]
| ||||||||||||||||||||||||
XLII
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina *31]
| ||||||||||||||||||||||||
XLIII
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina *32]
| ||||||||||||||||||||||||
XLIV
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||||||||
van yzer, T S bezaans spoor, T X banden, die achter en voor aan het spoor leggen, T Z de bezaans knecht, C O het vallen van de achter-steven, O M stevens hoogte, G L de streek aan de achter-steven, K K zogh-stukken, G K het twil, daar de boeg spriet in leit, G M poorten, G Y het schot voor de kajuit, G Z schot of tralie-werk voor de stuur plecht, L A het schot voor de bak en 't kot, daar trappen tegen aan staan, Y Y de groote mast, H H de bezaans-mast, G G fokke-mast, L B de boegh-spriet, L G deur en schot voor de hut, daar een trap tegen aan staat, N N zyn bossen van d'onderste overloop, O O bossen van het verdek, Q R. zyn banden: van d tot f is het vallen van de voorsteven, Q S is de beting-balk, by Q T gaat een trap na om laeg, T T T wyst de luy wagen en roer-pen aan, K K K de boog boven de stuur-plecht, daar de tralien in komen, Z Z de trap voor de stuur-plecht, L D is de kruit-kamer, L E zyn luikjes, L F de pomp: by de groote mast werdt veeltydts mede een pomp gezet, die de slag-pomp genaamt wert, L G d'achter-hut. Zomtydts maakt men boven hutten, of, in plaats van die, hoender-hokken, op de hut. Op den overloop wyst het getal 1 het luikjen achter de broot-kamer aan. 2 Het luikjen van de broot-kamer. 3 Het bezaans spoor. 4 Het spoor van de spil. 5 Een luikjen achter de mast. 6 De groote visscher. 7 Het groote luik. 8 Het gat van de fokke-mast. 9 Het luikje daar men scharp of iets anders in weg legt; waar toe ook het luikjen I dient. 10 Zyn schaer-stokken. 11 Is de botlarye. De kombuis staat op een hoogte met de botlarye, doch aan d'over-zyde, waarom die hier niet vertoont kan werden: in Scheepen van oorlogh zet men deeze op den scheeps bodem om laegh, dwars scheeps. 12 Is het lyf-hout; dit leit aan wederzyde, op d'einden van de balken, tegen 't inhout aan, tot aan de voor-steven. Staat aan te merken, dat op den overloop, die hier alleen met planken langs scheeps aangewezen is, banden leggen, dwars over balken en ribben; ook lyf houten, en karviel-houten, die onder d'einden van de ribben komen. Omtrent 28 legt een bandt tegen de boeg aan. Op Scheepen die veel volk voeren maakt men den overloop dikmaal 7 of 10 voet uit steven, weinig opgezet, op dat alle onreinig-heden des te beter af loopen, en het Schip voor zuiver blyve. Aan 13, op de verdeks plaat, is het schilt; hier gaat en speelt de kolder-stok in. By 14 is de bezaans visscher en spoor. 15 Visscher van de spil. 16 Het luik achter de mast. 17 Luikje om de mast. 18 Luikje voor de mast, om neder te gaan. 19 't Groot luik. 20 Tralie-luik met zyn hoofden. 21 Luikjen achter de beting. 22 Fokke visscher. 23 Een speen. 24 Beting knie: dit is de grondt; doch zyn gestalte ziet by M en N. 25 Is een gat om op den overloop te dalen. 26 Diergelyke. 27 Het lyf-hout van't verdek, gelyk boven gezegt van den overloop. F F in de plaat boven de Stuur-plecht, en Kajuit, is het gat daar de kolder-stok door gaat, G G de deur en het schot van de hut, H H het schot in de hut, C het luikjen om de bezaans-mast, K een lyf-hout. In de plaat, welke de Bak boven vertoont, is B het luikjen om de fokke-mast, H de schaer-stokjens, Z luikjens boven de speenen, Q het tralie-luik achter de speenen. Aen de plaat, die het Schip op zyde vertoont, magh men klaarlyk zien den toestandt en plaatze van de galdery, het venster in de kajuit, de poorten, hoe de meeste recht op gaan, doch andere, als by letter A, ter zyden, den toestandt van 't roer, en steven; de plaats der vulling-planken, als by B, tusschen de bark-houten F in, de regelingen aan C, en de zet-gang aan D, nevens de kluizen E, en rusten G. De bouts in 't hart van het Schip zyn dik 1 duim: de nagels zyn dik 1¼ duim: de spykers zyn 7, 8 of 9 duims: de bouts zyn boven dik ¾ duim. Door het lasch van de kiel zyn 8 bouts, en door de voor-steven 4 of 5 bouts geklonken. In de kiel en d'achter-steven zyn 6 bouts geslagen, door de knie, die op de kiel en tegen de steven staat. Door 't lasch van de kiel, voor- en achter-steven, zyn schei-nagels geboort. Het galjoen ryst van A tot C 2½ voet minder als de helft van A B; men meet tot aan de onder-kant van de leeuws muil, pas op de helft van A tot B, recht uit. De kluizen, by E aangewezen, zyn dik 8 duim. De knies aan de uitlegger zyn aan de voor-kant van de steven breedt 1 voet, dik 6½ duim, en daar lang 6 voet. Het onderste knie-hout komt 2 duim over het tweede bark-hout: het bovenste staat 13 duim onder het derde bark-hout, zoo, dat het over een komt met de pen. De bovenste regelingen zyn achter breedt 8 duim, dik 4½ duim, en voor breedt 5 duim, dik 3½ duim. De middelste zyn achter breedt 6 duim, dik 4½ duim, en voor breedt 4½ duim, dik 3½ duim. De onderste zyn achter breedt 6½ duim, dik 4 duim, en voor breedt 5 duim. De bovenste zyn achter wydt 1 voet 3½ duim, | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||||||||
en voor aan de leeuw wydt 6½ duim. De onderste is achter wydt 1 voet 1 duim, en voor wydt 5 duim. Het eerste knie staat aan de steven: het ander 2 voet 1 duim verder, is dik 5 duim, breedt 7½ duim: het derde is wydt 2 voet, dik en breedt als boven: d'overige zyn wydt 2 voet 2 duim, dik 4 duim, en breedt 5 duim. Het dekjen is voor dik 4 duim, breedt en lang 10 duim. De twee betingbalkjes zyn dik en breedt 5 duim, met gaten, en een boght van 3 duim. De latten zyn dik 1 duim, breedt 1½ duim. De rigchels zyn dik 2½ duim, breedt 3 duim. Aan het eindt, dwars over, leght een rib, dik 3 duim, breedt 4 duim. De kraan steekt 2 voet over de regeling, is breedt aan de stut, daar hy op legt, 10 duim, dik 4 duim. De drukker is dik 10 duim, breedt 1 voet. Tegen het Schip en 't galjoen, by K, maakt men veeltydts een hoek-man. Dit galjoen magh grooter gezien worden op de plaat daar het ezels-hooft staat. Al te lange galjoenen hinderen de Scheepen, om hun zwaarte, waar om men de zelve nu steil en licht maakt. In het Schip over dwars doorgesneden, vertoont in de eerste plaat A de kiel. B het vlak, ofte vlak van 't Schip, beginnende van B, en eindigende tot B. C een buik-stuk, leggende op het vlak, over de kiel, van C tot C. D de oplang: deeze maakt de wydte en holte van het Schip; by voorbeeldt, als men de mal van de oplang op zet, zoo zet een spyker op de holte van het Schip, en laat van daar een loot neer hangen, en meet op de kimmen het uithangen over de nagel, want het Schip is wydt tot de kimmen 27 voet, en in 't geheel is het wydt 29 voet, aan ieder zyde 1 voet over schietende. Ofte zoo men neemt tot de wydte 27 voet, en ieder zyde uit hangende 1 voet, komt 29 voet. E is een stut. F een balk-wager: hier in leggen de balken, als in een grondtslag, met zwaluwstaerten gedreven. G is een wager op het lyf-hout. H last- of ruim-balk. I huitdicht, tusschen de kimmen en het onderste bark-hout. K zyn de kimmen. L vullingen tusschen de bark-houten. M barkhouten buiten aan 't Schip. N is het rahout, de bovenste zoom van 't Schip, niet ongelyk aan de bark-houten. O verdekbalk. P de stuinder. Q is de kim-wager. R wagers op 't vlak, en in 't huit-dicht S het kolsem. T een ropaert. V de tingel, die het lok-gat, of waterlozinge, maakt. W sponning in de kiel, of keep, daar de kiel-gang in komt. Het punt X hangt 1 voet over het boeisel, te weten, over de holte van de kimme, of het einde van de kimme, en zulks daar deeze twee linien elkander snyden; en dit maakt zoo de wydte van het geheele Schip op de uitwateringe. Aan de tweede plaat van het over dwars doorgesneden Schip is A een knie in 't ruim. B een knie aan de verdek-balk. C het lyf-hout. D een bos. E schaer-stok. F deelen op den overloop. G stel-hout onder 't stuk. H last-balk, of balk in 't ruim. K wiel aan 't ropaert. L is de stut. M een zitter. Het lyf - hout gaat langs scheeps aan boort, op de balken, leggende tegen de stutten en oplangen aan. De bos is het hout daar het gat in komt tot waterlozinge, of uitwateringe, op d'overloop, en verdek. De schaer-stokken houden de balken t'zamen voor het omkanten. De lastbalk dient om de schaer-stok te houden, steunen, of stutten, voor 't kanten. De stutten zyn de houten daar mede men de Scheepen tot d'uiterste hooghte maakt. De zitter is een krom hout dat in de kimme komt. De kimme is het onderste of laatste van het vlak, te weten, aan de buiten kant van 't Schip. De kimme-gang is een plank, buiten aan het vlak gemaakt. Drie of vier kim-gangen werden gemeinlyk op elkander aan 't Schip gestelt, na gelegentheit van de holte des Schips. De letters E, H, F, in deeze tweede plaat van het doorgesneden Schip over dwars, staan buiten de figuur, daar my de kleinte van de plaat toe dwingt: het zy genoeg dat men weet, dat zy in den overloop moeten staan. Dus zyn de voornaamste Scheeps deelen aangewezen, die men aan het Scheeps lichaam vertoonen kan; d'overige zyn te klein, en te weinigh van belang, dat men hen afbeeldt op het koper, als bouts, spykers, krammen, karviel- en schei-nagels, koper aan het roer, en zoo voorts. Volgt het voorgestelde Schip, op de bladts plaat, in 't geheel, 't geen boven by stukken staat verbeeldt, met letter-aanwyzinge van Touwen, zoo staande, als loopende wandt, benaminge der masten, bloks, zeilen, en hun toebehooren, zoo als my zulks, als ook d'andere scheeps en timmermans benamingen, gedaanten, en schik, behalven eigen ondervindinge, en bespiegelingh, mede, by dies ervaren lieden, is op en aan de handt gegeven. Ga naar margenoot+a Is 't bezaans wandt of hooft-touwen, b het groote wandt, c het fokke wandt of hooft-touwen, e kruis-stenge wandt of hooft-touwen, f groote stenge wandt, g voor - stenge wandt, h boven - blinde stenge wandt of hooft-touwen. i Bezaans stag, k groote stag, l fokke stag, ll talie-reeps. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina *33]
| ||||||||||||||||||||||||
XLV
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||||||
Op groote Scheepen vindt men voor aan de boeg-spriet een touw met knoopen gespannen, 't geen door de mars en na vooren vast is, waar langs de bootsgezellen opklimmen. m Begeins toppenant, n groote toppenant, o fokke toppenant, p kruis-steng of raa toppenant, q groote stenge raa toppenant, r fokke stenge raa toppenant, s de blinde stengs toppenant, 31 de blinde raas toppenant. De begyn is het reetje onder de bezaans mars: dus benaamt, om dat schier als onnut is, en weinig dienst doet, gelyk het vrouwvolk, 't geen men onder de Roomsch-gezinde vindt, die Begynen genaamt werden; want aan deeze ree hangt geen zeil onder aan, 't geen eigentlyk hun ampt is, maar dient alleen om 't boven werk uit te houden. Toppenants zyn touwen daar men de raas mede recht zet, of op topt, als men by de windt zeilt. t Is het kruis-zeils bras, v de groote marsse raas bras, w fokke marsse raas bras, x boven-blinde raas bras, y begyns bras, z groote raas bras, e s fokke raas bras. Brassen zyn touwen daar men de zeilen mede om haalt, als die op de mast leggen. 1 Is de bekajer, 2 het groote perdoen, 3 voor-stengs perdoen. De perdoen dient in plaats van een stag, als het Schip voor windt zeilt, op dat de steng niet breekt. 4 De boven-blindes hane-poot, 44 kruis-stengs hane-poot. 5 Kruis-zeils boei-lyn, 6 groot marszeils boei-lyn, 7 fokke mars-zeils boeilyn, met zyn spruiten, anders het magermannetje genaamt. Met boei-lyns zet men de zeilen kant, als 't Schip by de windt zeilt. 8 Het kruis-zeils schoot, 9 groote mars schoot, 10 fokke mars schoot, 11 bovenblinde schoot, 50 blinde schoot, 27 fokke schoot, 23 groote schoot. De groote schoot is vast aan beide de einden van de groote ree; loopt door het marsse schoote blok, en door het enkel schoote blok; zy wort beleit aan een knie ofte nagel; dient om het Schips zeilen aan te halen, en te vieren, gelyk ook d'andere schooten. T Is de roering, of het touw dat om de anker-ring gewonden is, dienende om die beter te handelen, en vast te maken. 25 Is de groote smyt, 28 fokke smyt. 20 De bezaans gei-touwen, 21 groote mars-zeils gei-touwen, 24 schover-zeils gei-touwen, 26 fokke gei-touwen. Deeze zyn aan de binne kant, om de zeilen daar mede op te geijen. 32 Groote stenge stag, 33 fokke stenge stag. Aan de voor kant van de fok is een buik - gording, om het zeil bequaam te konnen innemen. 11 Is het kruis val, 13 't groote mars val, 14 't fokke mars val, 15 de bovenblinde val, 17 de groote val, 18 de fokke val. Deeze dienen om de zeilen op te halen, en te laten vallen. 30 De tryzen, waar mede men de blinde raa in dwang houdt. 51 De Spaansche toppenants: deeze doen het zelfde werk als de tryzen, doch zyn aan de ree en boeg-spriet vast. 19 Is de blinde val, 45 d'anker-stok, 29 de bezaans schoot, 46 de vlagge spil, 43 het groote schoot blok, 42 een krans om de daal, 38 bezaans juffers, 39 groote masts juffers, 40 fokke juffers. 35 Bezaans puttings, 36 groote masts puttings, 37 fokke puttings. 41 De hals klamp, 34 woeling om de boeg-spriet. 52 Blindes toppenant, 53 fokke schootblok, 54 de kont-wachter: deeze vaart na vooren op de boegh-spriet, gelyk de twee slepers insgelyks doen; hier wort de blinde mede aangehaalt, zynde dik omtrent 5 duim; is met het achter endt, door een schoot-blok, aan de blinde schoot of schinkel vast; werdt in de hooft-touwen, of onder de rusten vast gemaakt. 55 Is de kraan, daar mede men het anker ophaalt, als 't met de kabel voor gewonden is. 47 Groote stag-blok, 48 fokke stagblok. Reep-touwen dienen om de zeilen op te halen. Demp - gordings zyn boven aan het mars-zeil. Aan groote Scheepen werden dikmaal buitewaarts, tegen de zyde, balken geslagen, waar mede men boots, en andere zware pakken, te scheep haalt, op dat de bark-houten niet quetzen. Ga naar margenoot+De groote mast verdient d'eerste plaats: hier na volght de fokke mast, dat is de voorste en recht op gaande mast, nevens de nedergebogene boegh-spriet, en bezaan, of achterste mast: midtsgaders de groote steng, of tweede boven middel mast; en fokke steng: de groote raa, of dwars mast, daar het zeil aan hangt; en fokke raa: bezaans roe, of dwars mast, daar het achter zeil, de bezaan, aan hangt: blinde raa, daar het voorste en laegste zeil aan hangt: groote mars raa, of tweede middel dwars mast, daar het hooghste zeil op een na aan hangt: voor marsse raa: het groot bram-zeils raatje, of derde en hooghste middel dwars mast, daar het hoogste zeil aan hangt: het voor | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||||||
bram-zeils stengetje: 't kruis-zeils raatje, of dwarsche achter mast, boven de bezaan; nevens het kruis-zeils stengetje: bovenblinde steng, of mastjen, uit de boeg-spriet opgaende; met zyn boven-blinde raa: de kruis- en groot bram - zeils steng: voor bram-zeils steng. Marssen zyn de ronde kranssen die boven om de masten leggen, daar men op staan kan; dienende om het touw-werk aan vast te maken, en de zeilen uit te redden, en zoo voorts. | ||||||||||||||||||||||||
Van 't Bloks-werk onzes Schips. | ||||||||||||||||||||||||
Tot de groote Mast zyn:
| ||||||||||||||||||||||||
Tot de Fokke mast.
| ||||||||||||||||||||||||
Tot de Bezaans mast.
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||
Een kinnebaks blok is op het Schip vast, aan de fokke mast: daar wort een paerdelyn in gesmeten, en men haalt alles daar mede uit het Schip: men zet het wandt daar ook mede aan. Zommige noemen het katte-bloks, om dat het hier en daar op het Schip vaart. | ||||||||||||||||||||||||
Tot de Boegh-spriet.
| ||||||||||||||||||||||||
Bloks van de groote Steng.
| ||||||||||||||||||||||||
Bloks tot de Voor-steng.
| ||||||||||||||||||||||||
Bloks tot de groote Bram-steng.
| ||||||||||||||||||||||||
Tot de Kruis-steng.
| ||||||||||||||||||||||||
Bloks tot de Steng op de Boeg-spriet.
Deeze bloks werden onderscheidelyk gemaakt, en ieder gevoegt na zyn gebruik. Zommige zyn rondt, andere langwerpig. In eenige ziet men 2, 3, of 4 schyven nevens een. Andere hebben 2 schyven boven malkander, die alzoo dubbelde bloks maken. Andere zyn bewegelyk: andere vast. De meeste zyn onder of boven gehecht, ook wel van beids, en de minste worden aangehangen door een keep, die in haar zyde gesneden is. Boven en onder, buitewaarts, ziet men wederzydts sleuven, daar | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||||||
het touw in gelegt wert, 't geen haar vast houdt. Eenige werden ook met haken vast gemaakt, en af gedaan. De schyven worden gemaakt van het zwaarste en sterkste hout, ook wel van koper. | ||||||||||||||||||||||||
De Zeilen zyn:Ga naar margenoot+Het groot of schover zeil. De fok aan de voor-mast. 't Bonnet, onder aan andere zeilen vast, om meerder windt te vangen. Het groot mars zeil, of het tweede zeil op de groote mast, van onderen aan te rekenen. Het voor mars zeil, of tweede zeil op de voorste mast. De blinde, het voor zeil, onder aan de boeg-spriet. Bezaan, of achter zeil, met zyn bonnet. Boven blinde, het zeil op de boeg-spriet. Het kruis-zeil, of het zeil boven de bezaan. Het groote bram-zeil, of 't hoogste zeil op de groote mast. Het voor bram-zeil, of het hoogste zeil op de fokke mast. Stagh-zeilen: leizeilen: fatzen, en geiken: welke laatste zeilen zyn, die by ongemeen voorval, 't zy by haast, in groote stilte, of als men jaagt, tot de andere zeilen aangeregen konnen worden. Het vinnetje, of jachtenduivel, is een klein zeiltjen, 't geen achter aan de vlagge-spil gezet wort. | ||||||||||||||||||||||||
De Scheeps Ankers zyn deeze:Ga naar margenoot+Het Plecht-anker, dit wert by hardt weêr gebruikt, wanneer het dagelyks te licht is. Dagelyks anker. Tui- of Vertui-anker, dat te gelyk met het dagelyks wort gebruikt. Het Werp-anker, dit werdt in stil weêr voor uit gevoert, en 't Schip daar by voort gehaalt. De Dreg, dit is een anker met vier ermen, daar men boot en sloep aan legt. | ||||||||||||||||||||||||
Namen der Vlaggen.De Vlag van bovenen, staat op de groote mast. Op de fokke en bezaans mast zet men vlaggen, die na de masten, daar ieder op staat, benaamt werden. Het Geusjen, staat voor op de steng van de boeg-spriet. Een Sjouw, is een ingerolde vlag. Wimpels, zyn lange smalle vlaggen voor gekeept. Vleugels, zyn kleine vlaggen, die gesneden of gesplitst zyn; deeze ziet men gemeenlyk op de masten staan. De witte Vlag bediedt vreede, de zwarte rouw, de roode kryg en vechtens lust; met een blaauwe Vlagh pasjaart of roept men aan boort. |
|