Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 6 VIC-ZYP
(1827)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij
[pagina 558]
| |
[Antonie van der Woordt]Woordt (Antonie van der) Ga naar voetnoot1, geboren teVlissingen, den 3 November 1770, stierf den 28 September 1794 te Amsterdam aan de noodlottige gevolgen van een' val met zijn paard. Wat de letteren en de zanggodinnen in dezen veelbeloovenden jongeling verloren, weten allen, die hem gekend hebben, of in het bezit zijn van zijne nagelaten gedichten, die in een zeer gering getal gedrukt, en volgens een door hem op zijn sterfbed gemaakt lijstje na zijn' dood onder zijne vrienden verdeeld zijn. Volgens het eenparig getuigenis zijner vrienden was van der woordt een edel mensch, braaf burger en verlicht wijsgeer; dit vinden wij bevestigd in het hartelijk gedicht, bij gelegenheid der promotie van zijn' vriend o.n. tholen tot meester in de beide regten, hetwelk achter diens dissertatie gedrukt is, en waaruit wij de volgende krachtige regels afschrijven: Wel, mijn Vriend!
Volvoer 't ontwerp: waar uw bestemming, waar
Uw lot u voeren moog'... heil zij er u!
Drink elken dag met volle teugen er
Der vreugde gouden beker lagchend in.
Doch, waar dit zij, sta steeds de waarheid voor;
Ontzeg der onschuld uwer bijstand nooit,
En vrees, wen 't deugd en eere geldt, den trots
Der grooten, noch den haat van 't vuig gemeen.
(Wat ook de huichlaar zegge) volg de stem
| |
[pagina 559]
| |
Der menschlijkheid: 't geen deze êéns recht noemt,
blijft,
In weêrwil van der Koningen edict,
Ook eeuwig recht! Alleenlijk d'ijzren arm
Der dwinglandij, die 't buigt, en haar bespot
De man, die zoo veel zielengrootheid heeft,
Dat hij zijn hart alleen als rechter durv'
Erkennen zijner daden. Hij is vrij,
Ook zelfs, mijn Vriend! wen hij in ketens zucht.
Welaan! zóó groot, zóó edel zij uw
doel;
En schoon Gij dan ook, tegen mijnen wensch,
Den kelk der wanspoed dronket, zal het lot
Der wereld weinig u bekommeren.
Hij verdiende dat de edele strick van linschoten hem bij zijn graf dus weemoedig nariep: 't Blinkende slijk en prijkende poppenspel,
IJdele waan en roemzucht verachtet gij,
U vergenoegend met den lof der
Vrienden, die alle uw verdiensten kenden.
Waarheid en gulden vrijheid en billijkheid
Waren de goden, wien gij uw offer bragt;
Heerscher noch onderdaan was de eedle
Leus, die gij koost tot uw levensrigtsnoer.
Hoog steeg uw weetlust, hooger uw kunsgevoel,
Vlissingens Hölty! dat door uw hymnen vloot,
Doch steeg het hoogste uw zuiver harte,
Blakende voor het geluk der menschheid.
Waarom zoo spoedig roofde het grimmige
Noodlot van de aarde u weg van uw vriendenrei?
Vloek zij den waaghals, die vermetel
Schuimende rotsen het eerst dorst rijden
Ga naar voetnoot1.
| |
[pagina 560]
| |
Overigens was van der woordt een dichter van voortreffelijken aanleg, die Vlissingen met bellamy tot luister verstrekt en dezen waarschijnlijk als dichter overtroffen zou hebben. Zijne gedichten, allen in rijmlooze verzen en in de voetmaten der ouden opgesteld, zijn eene openbare uitgave overwaardig Ga naar voetnoot1. Dan, dit gebeure of niet, edele van der woordt! uw naam blijve in onverdiende vergetelheid, of blinke eenmaal in een' schitterenden straalkrans onder de namen van onze stoutste vaderlandsche zangers, Vrede zij uwer assche! stil zij uw beenderen -
Hoop voor de toekomst onder uw terp bewaard,
Tot uit hun stof, met nieuwen luister,
Weder een goddelijk dichter rijze
Ga naar voetnoot2.
|
|