Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 6 VIC-ZYP
(1827)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij
[pagina 554]
| |
met des werelts ydelheyt, verciert met de constighe beélden van den vermaerden Hans Holbeen (Holbein). Antwerpen, 1654, schreef, behalve dit, nog eenige andere rijmwerkjes Ga naar voetnoot1. Gelijk meer Brabandsche dichters, nam hij cats tot zijn model; zijne verzen zijn vloeijend, maar langwijlig en beuzelachtig. De Heer willems Ga naar voetnoot2 heeft het geduld gehad om een vijftigtal walgelijk laffe regels van dezen rijmelaar af te schrijven, niets anders behelzende dan eene als kokinjedeeg gerekte verklaring van een prentje, waarop eenige kinderen op stokpaardjes rijden, en waaruit blijkt, hoe gemakkelijk dezen Sinjoor Prevost het berijden van zijn' gesteelden Pegasus viel; bij voorbeeld: Een yders peert is veel te steegh,
Loopt, soo den ruyter loopt van deegh,
En roert den ruyter geenen bil,
Soo staet het peertje weder stil,
En dringht den ruyter, 't peertje dringht,
En springht den ruyter, 't peertje springht,
En staet den ruyter, 't peertje staet,
En gaet den ruyter, 't peertje gaet,
En drilt den ruyter, 't peertje drilt,
En stilt den ruyter, 't peertje stilt,
En malt den ruyter, 't peertje malt,
En valt den ruyter, 't peertje valt:
In somma 't is een wonderpeert,
Dat wat den ruyter doet aenveert
Ga naar voetnoot3.
|