Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 6 VIC-ZYP
(1827)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Adrianus Wolff]Wolff (Adrianus), Predikant in de Beemster, waar hij den 29 April 1777 overleed, is meer bekend door het uitgeven van eenige godgeleerde werkjes en kerkelijke redevoeringen dan wel als dichter; echter verstond de eerwaardige man toch de theorie der rijmkunst, en maakte dus ook nu en dan een vers, dat, naar vondels voorschrift, ‘wakker op zijne voeten stond;’ een bewijs daarvan is onder anderen zijn opstel:De Bedyking van de Beemster, in Dichtmaet, in 1773 twee malen gedrukt. Dit is inderdaad een curieux stuks, voorafgegaan door eene zeer geleerde verhandeling over | |
[pagina 543]
| |
den Jambus, Trochaeus, Spondaeus en Dactylus (aan de overige
voetmaten schijnt hij geene kennis gehad en van Dimeters, Trimeters,
Pentameters, Hexameters, Choriamben, Hendecasyllaben, enz. niets geweten te
hebben); mogt iemand onkundig zijn wat bij voorbeeld een Trochaeus is, Do.
wolff beduidt hem dit op de volgende beknopte, klare en bevattelijke wijze: De
Trochaeus bestaat uit twee deelen (lettergrepen), ‘welker eene deel in
het andere twee mael bevat is: en zulks op twee wyzen: of dat het tweetal
uitmaekt het voorgaende deel, en de derde eerste tyd het tweede deel der rede:
staende dus die twee deelen tot elkander als 2 tot 1 (2:1) aldus
, of, de twee eersten tot een dubblen tyd te zamengesteld
zijnde, aldus
: dit is de Trochaeus.’ Ei, ei! wie zou dit gedacht
hebben!
En nu een proefje van Dominees practische rijmkunst: In juny van 't jaer sestienhondert tien,
Gelukte het bedykeren, te zien
Het werk herstelt, de zylen op de roeden hangen,
Om nutten wind te ontfangen.
Hy komt. De molens gaen. Het water zakt. Het lot
Verdeelt de Beemster, op het Purmerender slot.
- - - - - - Voor hondert zevendertig jaer,
Betrad een dankbre schaer,
Voor d'eerste mael, den drempel
van haeren nieuwgebouwden tempel
Ga naar voetnoot1.
| |
[pagina 544]
| |
Eenige archaeologische, chronologische, philologische en tautologische aanteekeningen, naar de wijze der geleerden, besluiten dit meesterstuk van den Beemster Pfarheer, die de vernuftige elizabeth bekker ter vrouwe had, van welke ons thans staat te spreken. |
|