Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 6 VIC-ZYP
(1827)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij
[pagina 541]
| |
medailles regende; de namen van een' de witte, kumpel, sobels, Do. bosch, porjeere, van ollefen en dergelijke prulrijmers pronkten als sterren van de eerste grootte aan den donkeren dichthemel, dat is te zeggen, in dagbladen en maandschriften; doch het bleek eindelijk dat het slechts nietige dwaallichtjes waren, die boven het moeras van den kwaden smaak flikkerden, waarin menig vernuft jammerlijk versmoorde, dat door dit geflikker van den regten weg afgelokt werd; maar in de Zuidelijke, toen nog Oostenrijksche Nederlanden was het met de dichtkunst en fraaije letteren nog deerlijker gesteld. De gewrochten van dezen de wolf zijn daarvan een overtuigend bewijs. Wij kennen van hem: Het Bloemperk d'allergewigtigste Lotgevallen, inhoudende de byzonderste Historien, die een tydmerk aen elk' Eeuw gegeéven hebben, als noch eénige Bewysredens over de uytmuntende zedetugt, onfaelbaere Wetstucken, verheventheyd en onsterflyckheyd der Ziel. In Rym en Onrym. Gend, 1780. Dit bloemperk is zoo wat naar het model van dat door cats te Grijpskerke aangelegd; voorts Het Leven der Herderen, door virgilius, vrypostig verduytscht. Dit is eigenlijk eene vrijpostige mishandeling in Vlaamsch rijm van de Bucolica des Mantuaners, voor welken wrevel de verwaande Gentenaar in zijne voorrede dus vrijpostig verschooning vraagt: ‘Ik hebbe myne afgematte krachten en voldoenloóze driften, met eéne waekzaemheyd van Argus, gewillig opgetoómd, om met het vlugge Pegasus | |
[pagina 542]
| |
te rennen van de konstlievende heuvelen door de ryke velden van den Kroonpoeét Virgilius, die alle den lof der Roomsche Dichtschryveren tevens wegdraegd, en voor welkers geheugenis Apolos voesterlingen met het hoofd en de knien geboógen staen; maer alzo myne Zangnymph noch jongh en onervaeren is, ik bid UE. en sraft haer niet met eenen vermételen Phaëton, zo onervaeren in het mennen zyns vaders wagen, als ik in het verduytschen van Virgilius vaersen.’ Wij zijn niet vrijpostig genoeg om den lezer proeven van deze ‘vrypostige verduytsching’ onder het oog te brengen. ‘Hy stelde geheel het Heylig Schrift op rym,’ zegt de Heer willems Ga naar voetnoot1, ‘en heeft nog menigvuldige andere rymwerken in het licht gegeéven, welke zich doór niets onderscheyden.’ |
|