Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 5 OGI-VER
(1824)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Jacobus van der Streng]Streng (Jacobus van der). Uit een en ander dichtstuk, hetwelk ons van dezen weinig bekenden dichter nu en dan onder het oog kwam, blijkt dat hij zich met smaak en kracht wist uit te drukken; zoo zegt hij wegens het (voormalige) Amsterdamsche Stadhuis: Reis niet naar Rome om zyn trotsche praalgebouwen,
Gy kunt aan d'Amstel Rome in dit gebouw aanschouwen
Ga naar voetnoot2.
Bij gelegenheid van den inval der Franschen en de verheffing van willem IV tot Stadhouder in 1747 schilderde hij in een uitvoerig gedicht, waarin hij de geheele vaderlandsche geschiedenis doorloopt, 's lands toestand op de volgende wijze: Toen lodewijk XV, Gewoon noch woord noch eed te houden,
en als vriend den Leeuw had in den slaap doen wiegen,
in het land van Cadzand viel, de bevelhebber löwendahl Bergen op den Zoom bij verrassing | |
[pagina 345]
| |
innam, en het geschapen stond, dat de Nederlandsche maagd, even als in 1672, op nieuw aan de mishandelingen en wreedheden der Franschen blootgesteld zou zijn, Toen liet op nieuws die Maagd het hoofd langs de aarde hangen,
Geheel onmachtig, in een' jammerlyken staat.
De frissche blos verschoot op haar sneeuwwitte wangen,
De naare doodverw stond op haar volmaakt gelaat.
Zy bad om hulp, en nam haar toevlugt tot Oranje,
De laatste Telg van dien beroemden Heldenstam,
Die eertyds was de Schrik van Vrankryk en van Spanje,
En haar bescherming vol meêdoogen op zich nam.
Nu zit zy, als voorheen, met zeven Diamanten
Op een' Oranjen strik, te pronken vol van moed.
Laat Lodewyk nu vry, met all' zyn Vloekverwanten,
Beloeren haaren Tuin en trachten naar haar bloed;
Die zelve kling, die eer zyn' Naamgenoot deed beven,
Word weêr een' Naamgenoot van Willem toebetrouwd;
Die zelve breidel eer in Nassauws vuist gegeven,
Pronkt thans in Frisoos hand, daar elk zyn hoop op bouwt
Ga naar voetnoot1.
Levensbijzonderheden van dezen dichter zijn ons niet bekend. |