Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 5 OGI-VER
(1824)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Rutger Schutte]Schutte (Rutger) Ga naar voetnoot2, geboren te Diepenheim in Overijssel, den 11 November 1708, | |
[pagina 249]
| |
uit een eerlijk en braaf geslacht, hetwelk onder deszelfs voorvaderen een' martelaar telde, jan schutte, bij verkorting schut genaamd, die in 1561 te Vreden, in Westphalen, om het geloof onthalsd werd Ga naar voetnoot1. Zijn moederlijke grootvader, rutger couper, Predikant te Rekken, in Gelderland, nam hem zeer jong bij zich in huis, en onderwees hem met zoo veel vrucht, dat hij, nog maar elf jaren oud zijnde, de Latijnsche taal genoegzaam meester was. Na den dood des braven zevenëntachtigjarigen grijsaards werd hij, in 1723 naar Deventer gezonden, waar hij zich zes jaren oefende in de voorbereidende wetenschappen, en vervolgens van 1729 tot 1734 aan de Utrechtsche Hoogeschole tot den predikdienst bekwaam maakte. Hij verliet dezelve met ongemeenen roem wegens zijn braaf gedrag, groote naarstigheid en verkregen kundigheden. De Classis van Amsterdam nam in 1735 hem onder het getal der Proponenten aan. In 1737 werd hij als Predikant beroepen te Rossem, in Gelderland; hier bleef hij slechts een half jaar, alzoo hij naar Zalt-Bommel beroepen werd, vervolgens in 1742 naar Dordrecht, en eindelijk in 1745 naar Amsterdam, alwaar hij zijne laatste openlijke kerkrede den 16 Mei 1776 hield, wanneer ligchaamsongesteldheid en daarop gevolgde verlamming hem noodzaakten het prediken te staken, ofschoon hij niet te min nog acht jaren op onder- | |
[pagina 250]
| |
scheiden andere wijzen nuttig werkaam was, zoo door het houden van openbare en bijzondere catechisatiën, als door het bewerken en uitgeven van verscheiden geleerde en belangrijke geschriften Ga naar voetnoot1, die nog in welverdiende achting zijn. Eindelijk maakte de dood een zacht en zalig einde aan het zoo welbesteed leven des braven mans op den 19 December 1784. Zijne nagedachtenis werd den 2 Januarij 1785 door zijn' ambtgenoot l. hamerster met eene Lijkrede, zoowel als door verscheiden afzonderlijk gedrukte en een' bijeenverzamelden bundel Lijkzangen, waardig vereerd. Schutte was een geleerd en in verscheiden wetenschappen ongemeen ervaren man; vooral in de tijdrekenkunde der gewijde schriften, over welke hij een helder licht verspreidde, daarbij een verdienstelijk godsdienstig dichter. Wij hebben inderdaad achting voor zijne Stichtelijke Gezangen; ‘doch eene verkeerde hoogdravendheid en smakelooze opgeblazenheid ontnemen dezelven,’ naar het oordeel van den Heer de vries Ga naar voetnoot2, en waarlijk wij kunnen dit niet tegenspreken, ‘dat zachte, gevoelige en zielverheffende, hetgeen in deze dichtsoort moest doorstralen.’ Het komt ons ook voor dat sommigen dezer gezangen opzettelijk zijn opgesteld om de geleerde noten, die eigenlijk meestal voor Joden belangrijker zijn dan voor | |
[pagina 251]
| |
Christenen, aan den man te helpen; wij willen dit ons vermoeden dadelijk met een voorbeeld staven, en kiezen daartoe den aanvang der Reize uit Egypte naar Kanaan.
O Dienstbaarheid,
O Rameses, waar zit Gods hand my leidt
Ga naar voetnoot1;
O dienstbaarheid,
Zoo menigwerf beschreid;
Waar zwerf ik heen,
Nog pas verlost van klei, en tichelsteen?
Waar zwerf ik heen?
God let op all' mijn treên.
God grijpt mij aan
In Zoans veld, doet mij in vrijheid staan.
God grijpt mij aan;
Leert me als een voedster gaan
Ga naar voetnoot2
Neemt nu de zee,
En zandwoestijn, al dreigtze wee op wee;
Neemt nu de zee,
Geloof en blijdschap meê?
| |
[pagina 252]
| |
Gaf vleesch en visch,
Komkommer en meloen
Ga naar voetnoot1, op mijnen disch;
Gaf vleesch en visch,
Dan al wat smaaklijk is?
Haalt Memphis zand
Ga naar voetnoot2,
Daar, voor ons zweet, elk vorst een grafnaald plant;
Haalt Memphis zand,
Iets bij het Vaderland?
Neen, neen, -
Ga naar voetnoot3.
Welke Christelijke stichting er in dit tamelijk uitgebreid Joodsch gezang, en in zoo vele andere dergelijken te vinden is, betuigen wij niet te bevroeden, maar wel een schat van geleerdheid in de noten, die als het ware den tekst verdringen. Doch gelukkig zijn niet alle gezangen zoo Israëli- | |
[pagina 253]
| |
tisch; verscheiden zijn regt voor het gevoel en het hart van gemoedelijke eenvoudige Christenen berekend (en dan ook meestal zonder noten): naar ons begrip heeft schutte den regten toon getroffen in gezangen als den Zang voor den eeten.
Alvoedend God, milddadig Heer,
Sla de oogen gunstig op ons neêr:
Gij wilt wat leeft barmhartig hoeden.
Gij schenkt zelfs in 't geringe veel;
Och! laat ons dit bescheiden deel,
In uwe gunst en liefde voeden.
Dat elk uw wijsheid, magt en trouw
Met ootmoed, liefde en dank beschouw'.
Maar dat ook, bij 't verkwikkend maal,
Het Manna in ons harte daal',
En wij dit door 't geloove smaken:
Zoo zien we eens Vaders hart en hand,
En kunnen ons in 't onderpand
Van hemelliefde recht vermaken.
Geloof, en gulden matigheid,
Houdt dan den toom en 't wijs beleid
Ga naar voetnoot1.
Wij hebben juist een der kortsten gekozen; maar er zijn in de vier deelen vele inderdaad hartverwarmende echt Christelijke gezangen, die den naam van stichtelijk met regt mogen dragen. | |
[pagina 254]
| |
Behalve deze bij zijn leven uitgegeven Stichtelijke Gezangen heeft a. van den berg in 1788 ook de uitgave bezorgd van zijne Nagelaten Gedichten. De meeste gedichten in dezen bundel zijn in denzelfden zoogenaamden Oosterschen smaak als 's mans Stichtelijke Gezangen, en velen, daar zij hier minder door geleerde noten opgehelderd worden, zijn, voor sommige lezers volstrekt onverstaanbaar. Wij keuren geenszins het overnemen in onze dichtstukken af van schoonheden, die in de Oostersche gedichten, vooral in de heilige bladeren, voorkomen, maar zulks moet met smaak en op eene verstaanbare wijze geschieden; het overnemen van eenige Hebreeuwsche, Syrische, Chaldeeuwsche en andere kwaê woorden, die men door geleerde noten opheldert, is hier niet genoeg. Wie in den Oosterschen smaak dichten wil, leze herder, ancillon, jones en muntinghe, en hij zal gewis geheel andere verzen in dien smaak voor den dag brengen dan schutte gedaan heeft, en geene noten, omslagtiger dan den tekst, noodig hebben, om verstaan te worden. Schutte zou ongetwijfeld grooter vorderingen in de dichtkunst gemaakt hebben, als hij zich door dien wansmaak niet te zeer had laten beheerschen; verscheiden stukken, waarin hij denzelven geen botvierde, bevestigen ons in dit vermoeden; ten bewijze schrijven wij de eerste helft af van het stuk getiteld: | |
[pagina 255]
| |
De geldzucht.
ô Geldzugt! bron der euveldaden,
Die, door 't verlokkende metaal,
U zelf vermoordt, uw naasten durft verraden:
Wat moogt ge uw schouderen met blinkend slijk beladen?
Kent dan uw heblust perk noch paal?
Zult gij dus onophoudlijk ploegen?
Maakt ge u door 't zorgen oud en grijs?
Zult ge om wat geele of spierwitte aarde zwoegen?
En kan u geen Paktool, geen Ophir, vergenoegen?
Het nut geeft aan 't metaal den prijs.
Hier rijst het goud, daar ziet gij 't dalen;
Ginds vindt ge er een die 't zilver kiest,
En met het goud zich noode laat betalen,
Wijl hij zijn winst, die vlijt en arbeid op mogt halen,
Door 't aangewonnen goud verliest.
Zoek dit metaal in donkre kuilen;
't Staal heeft in Ophir meerder trek.
In dit Gewest kan 't gloeijend goud verschuilen.
Gazanders zouden 't blij voor roestend ijzer ruilen.
Gazanders hebben staal gebrek.
Wie heeft de vrek aan 't geldvergaêren!
Wat is er zweet en moeite aan vast!
Hoe kookt hem 't bloed in opgezwollene aâren!
Nog is dit alles niets bij 't angstig geldbewaren,
Dat Hij de bleeke zorg belast.
| |
[pagina 256]
| |
't Goud kan zijn wenschen nooit verzaden,
Nooit vult Peru zijn holle kist.
Hij kan zijn zee van schatten niet doorwaden:
Nog mist hij (kon men ooit hem dwazer armoê raden?)
En 't geen hij heeft, en 't geen hij mist.
Hoe rijst het geld bij hem in waarde,
Hij heeft nog maag noch kind die 't erft!
Wat is de vrugt van 't geen hij noest vergaarde!
Hij zoekt, terwijl hij leeft, den Hemel op deze aarde;
En mist den hemel als hij sterft
Ga naar voetnoot1.
Het spreekt bijkans van zelven dat schutte lid was der voornaamste dichtgenootschappen van ons vaderland; ook was hij in 1773 afgevaardigde in 's Hage, wegens de invoering eener verbeterde Psalmberijming. |
|