Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 5 OGI-VER
(1824)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Jacob van der Schuere]Schuere (Jacob van der), ‘Meenenaer,’ volgens den titel van de door hem berijmde Tristium, ofte de Truerdichten van publ. ovidius naso, vertaeld duer m. theod. schrevelium, ter begeirte van karel van mander. Deze vertaling nu heeft van der schuere berijmd en in 1612 te Haarlem uitgegeven. Dus luidt de aanvang van het vijfde gedicht des eersten boeks:
Nooyt Lyd' en was bemind van Kallimachus zeere,
Noch Battis van haer Man den Philetas in eere:
Als gy myn lieve Draum' staet in mijn hert' altijd,
Die weird geen beter Man: maer voorspoed-rijker zijt.
Duer u mijn val gestut, als duer een balk is krachtig:
Want dat ik noch ben yet, mag ik u danken zachtig.
Ey doet dat ik geen roof noch naekt gemaekt ben krank,
Dan die, die liepen al na mijn schip-brekings plank.
Gelijk den roofwolf, die in hongers-nood bloed-gierig,
Te schaeps-kooy (onbewaerd) men ziet waernemen
vierig:
End g'lijk een gulzig Gier rontomme kijkt, oft niet
Een lichaem liggen dood end onbegraven ziet
Ga naar voetnoot1.
|
|