Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 5 OGI-VER
(1824)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij
[pagina 159]
| |
[Laurens Jacobsz. Reael]Reael (Laurens Jacobsz.) Ga naar voetnoot1 was de zoon van jacob laurensz., koopvaardijschipper, die door Engelsche kapers werd doodgeschoten, op welk tijdstip de zoon te Dantzig woonde, en zijn bestaan in den graanhandel vond, waarmede hij aanzienlijke schatten won. Hij begaf zich vervolgens naar Amsterdam, in welke stad hij waarschijnlijk geboren was, en woonde aldaar op het Water in den Gouden Reaal. Men ontmoet hem het eerst in de geschiedenis dezer stad in 1566, ten tijde der beeldstorming en in de woelingen der hervorming Ga naar voetnoot2. Hij was een ijverig voorstander der gezuiverde geloofsbegrippen, en behoort onder die wakkere Amsterdammers, wier kloeke pogingen zoo veel toebragten ter afschudding van het Spaansche juk. Toen hij niet langer zonder dringend lijfsgevaar de zaak der hervorming bevorderlijk kon zijn, week hij naar Emden, en bleef aldaar tot na de groote verandering van zaken in 1578, wanneer hij naar zijne geboortestad te rug keerde, en bekleedde achtervolgens de posten van Schepen, Raad, Rekenmeester, Commissaris van huwelijkszaken, Regent van het weeshuis, Kapitein en Kolonel der schutterij en eindelijk dien van Gecommitteerden Raad ter Admiraliteit in Zeeland. Reael was een geleerd man en der hervorming geenszins uit onbesuisden ijver, maar uit redelijke | |
[pagina 160]
| |
overtuiging en op grond van zaakkennis toegedaan; ook heeft hij al het gebeurde in zijn' tijd naauwkeurig opgeteekend. De geschiedschrijver brandt hechtte aan deze aanteekeningen eene ongemeene waarde, zoodat hij van dezelven niet alleen een vlijtig gebruik heeft gemaakt en al het gebeurde in deze stad in 1566 en 1567 daaruit zamengesteld, maar zich ook telkens op de geschriften van reael beroepen heeft. Ook als beoefenaar der dichtkunst en opbouwer der Nederduitsche taal heeft hij meer dan gemeene verdienste. Hij was een voornaam lid der Amsterdamsche rederijkkamer In Liefd' bloeyende; gedrukt echter is er niets van hem. De Heer J. koning is in het bezit van zijne tusschen 1572 en 1600 geschreven Refereynen, Balladen, enz. die ons deze belangrijke verzameling gunstig heeft verstrekt, om daaruit hier eene proeve van reaels dicht- en denkwijze mede te deelen, die beiden veel overeenkomst hebben met die van zijn' tijdgenoot coornhert, en blijken dragen van een scherpzinnig oordeel, levendige verbeelding, welig vernuft en warme vaderlandsliefde. Onze keus valt al dadelijk op het slot of Prince van zijn Refereyn ghemaect op die vraege Wat sotheyt den mensche langst aenhanct, ghelesen den 26 Decembris 1580. Prince, alle sotheyt can vergaen metter tijt;
Want door gebreck van gelt laet de dronckaert sijn drincken,
De gierigaert door pijnne sijn gierricheyt afsnijt,
D'oncuysche d'oncuysheyt door oudtheyt wert quijt,
| |
[pagina 161]
| |
De hoochmoedighe door onlust laet hoogmoet sincken,
De wraecgierige door gewelt niemant can crincken,
Armoede doet luyheyt crachten baeren,
En deese, die bynaest van houerdy stincken,
Connen se door ouderdom ooc laten vaeren.
Maer alle speciën van sotheyt te verclaeren,
Die den Mensche by geualle connen vergaen,
Es onnodich den tijt hiermede te beswaeren,
Want sy alle zijn Accedent onderworpen staen.
Maer dees flatteeringe, daer de mensch meed es belaen,
Blijft hem gestaedig by, jae ooc ins doots prangen:
Hem seluen verheffende neuens sijn schepper plaen.
Dees sotheyt (segh ic) den mensch langhst te
aenhangen
Ga naar voetnoot1.
Dit stuk is gejaarmerkt 1580, en heeft verscheiden gezonde denkbeelden, hoezeer in den gewonen rederijkerstrant uitgedrukt. Wij zullen nog een stukje van den wakkeren man mededeelen, waarin zijn godsdienstig-vaderlandsch gevoel zich zoo warm als natuurlijk uitspreekt. Hetzelve is vervaardigd in 1585, en heeft ten opschrift. Een nieuw liedeken,
Op die voyse: Godt den Vaeder woon ons by.
Godt de Vaeder ons beurijt,
En help ons vrolic strijden;
Maect ons doch deese Spangiaerts quijt,
En helpt ons uyt dit lijden.
| |
[pagina 162]
| |
Haer tieranny maect een endt,
Hout ons by uwe leerre.
Tot u neemen wy keerre,
Helpt ons en haest u zeerre
En in Spangien haer weer zendt,
Opdat wy u met vreede
Dienen in onse steede,
Ons naesten helpen meede:
Amen, amen, dat sy waer,
Daerop wy ons verlaeten claer.
Godt die Soon die woont ons by,
En help ons handen vechten,
Opdat wy worden los en vry
Van deese Spaensche knechten,
Die storten 't onnoosel bloet
Uwer heyliger Christen
Met valscheyt en met listen,
Wilt gy ons wapens fristen,
Wy slaen daerin met goeden moet;
En wy op u vertrouwen,
Doort gelooff op u bouwen,
Voor haer wy niet en grouwen:
Amen, amen, dat sy waer,
Daerop wy ons verlaeten claer.
Godt Heylige Geest sterck ons gelooff;
Wilt ons senden u gaeuen,
Dat wy niet werden tot een rooff
Gemaect tot Spaensche slaeuen;
Sterck ons in ons vaderlant,
Wilt ons u woort niet roouen,
Opdat wy vast geloouen,
Sendt ons u geest van boouen.
| |
[pagina 163]
| |
S paus leer stoot in 't helsche brant;
U woort by ons verheeuen,
Op dat wy daer nae leeuen
U loff en eerre geeuen:
Amen, amen, dat sy waer,
Daerop wy ons verlaeten claer
Ga naar voetnoot1.
De in verscheiden opzigten verdienstelijke reael overleed in het begin van 1601 te Middelburg, alwaar hij zich als Gecommitteerde Raad ter Admiraliteit van Zeeland bevond. |