Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 5 OGI-VER
(1824)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Joachim Oudaan]Oudaan (Joachim) Ga naar voetnoot2, geboren te Rijnsburg, den 7 October 1628, waarheen zijn vader, | |
[pagina 16]
| |
Broodbakker van beroep, uit Rotterdam geweken was, om de vervolgingen te ontgaan, waaraan de Remonstranten na de beruchte Dordsche synode waren blootgesteld. Zijne moeder was eene dochter van jan jakobsz. van der kodde, aan welk geslacht de vergaderingen der Rijnsburgeren of Collegianten haren oorsprong te danken hebben. Joachim werd door zijn' vader, wien hij in de bakkerij behulpzaam was, te Leyden op de Latijnsche school besteld, onder het opzigt van den Rector theodorus schrevelius, gaande dagelijks te voet derwaarts en te rug naar Rijnsburg. Hij maakte spoedig ongemeene vorderingen in de Latijnsche en Grieksche taal, terwijl zijn dichtgeest zich tevens spoedig ontwikkelde door den omgang met geleerde mannen, inzonderheid met petrus scriverius, die hem eenigen tijd inwoning gaf, en in zijne blindheid voortreffelijke diensten in het lezen en schrijven van hem genoot Ga naar voetnoot1. Na den dood van zijne ouders begaf hij zich metter woon naar Rotterdam, waar hij in 1656 in het huwelijk trad met ewoutje stout, en den | |
[pagina 17]
| |
steenhandel van zijn' schoonvader bleef aanhouden. Ondertusschen verzuimde hij geenszins de letteroefeningen. Reeds in 1648 had hij zich als dichter aangekondigd met zijn treurspel Johanna Grey, hetwelk in 1649 gevolgd werd door een ander, Koning Konradyn en Hertog Fredrik genaamd. Beide treurspelen behaagden in dien tijd ongemeen, schoon zij aan onze tegenwoordige tooneelwetten weinig beantwoorden, en de stijl wel krachtig, maar uitermate stroef en hard is. Zijne volgende treurspelen, het Verworpen huis van Eli, 1671, en De Haagsche Broedermoord of dolle Blijdschap, 1673, benevens een fragment of vijfde bedrijf van Servetus, 1655, zijn van denzelfden stempel; de ongelijkheid van stijl, de afwisseling van hoogdravende en platte uitdrukkingen en het stijve kunstige van sommige regels maken de lezing min aangenaam, maar duiden tevens den geöefenden dichter aan. Zijne gezamenlijke Poëzij is in 1712 in drie deelen uitgegeven; in 1714 verscheen voor de tweede maal zijne Schriftuurlyke Poëzy en de Aandachtige treurigheid en hooggerezene vreugde, op welke dichtwerken poot in 1724 nog eenige onuitgegeven Gedichten van oudaan liet volgen. In oudaan vereenigde de vrijmoedige, rondborstige man, die zeggen durft wat hij voor waar en goed houdt, en niemand ontziet, als het de waarheid of zijne betere overtuiging geldt, zich met den stouten, krachtigen dichter; wij zouden oudaan verongelijken, indien wij niet erkenden dat, bij veel | |
[pagina 18]
| |
stijfs en gewrongens Ga naar voetnoot1, vreemdaardige uitdrukkingen en zonderlinge Ga naar voetnoot2 benamingen, ook veel schoons en voortreffelijks gevonden wordt. Uitnemend fraai vinden wij onder anderen de eerste helft van het gedicht, getiteld: De leeuw bevredigt met Britanje.
Geweld van ketenen en krammen,
Noch paalwerk om de zee te dammen,
Noch zeekasteelen op de strand,
Vol solferbrakend ingewand,
Zyn machtig om den leeuw te temmen,
Wen hy de zee wil overzwemmen
En blusschen zyn' ontsteken gloed
In 't holle water van den vloed:
Dies komt hy bruisen door de baren,
En weet van zwichten noch bedaren;
en schoon men met dat schakel-touw
Van yzer hem beknellen wouw,
Die halsbant sluit, en past regtschapen
Het horenbeest aan 't Engels wapen,
Maar niet den leeuw, om zynen hals;
Hem rinkelt deze klank te valsch,
| |
[pagina 19]
| |
Die geene ketting na wil slepen:
Dies word al wat zyn klaauwen grepen
Van een gerukt en afgemaakt;
En daar hy 't al vermaalt en kraakt,
Tot gruis verbryzelt met zyn tanden,
Neemt hy den sprong zoo fier te lande,
Dat gansch Britanje lilt van schrik,
En davert elken oogenblik,
Wanneer de donders van zyn brullen
Haar krytestrand en rotsen vullen,
En galmen met een naar geloei,
Dat heel het eiland overwoei:
Dies jaagt zyn jagt (wie kan hem dwingen!)
De meerdre en mindre vlugtelingen,
Daar 't al de doodverf heeft gezet:
Helaas, wat raad! wie helpt, wie red
Uit zulk een nood en naar benaauwen,
Van zyn ter greep gezette klaauwen!
En schoon hy weer te water gaat,
Zoo staat de sprong (helaas wat raad!
Wie helpt, wie red!) in elks gedachten
Gezwind haast hier of daar te wachten.
Dit was de angst, en dus de stand,
Van 't korts noch wrevle Brittenland,
Dat zee en stroomen dacht te dwingen:
Maar toen de leeuw het quam bespringen,
Bestoken in het eigen nest,
Was 't ydel en vergeefs geprest:
Want schoon hun doggen vinnig blaffen,
Daar heeft de leeuw niet met te schaffen:
Geen raad, geen uitkomst, als voortaan
Dien vorst der dieren t' ondergaan,
| |
[pagina 20]
| |
Om zyn verbolgentheid te breken
Met nedrig en demoedig smeken;
Want ootmoed wint op 't leeuwenhart,
Dat hoe getergt, en aangesart,
Zyn' eedlen tuk niet kan verzaken
Aan die demoedig hem genaken.
Britanje, na een ruime wyl
Te leggen sportlen, volgt dien styl;
En lokt, en streelt, om peis te kussen,
En de eedle gramschap uit te blussen:
Het moedig dier is straks gedwee,
En poogt den voet niet eene schree
Haar verder op het hert te zetten,
Noch schryft geen sporelooze wetten
Van zeegezag, of heerschappy;
Maar laat alle elementen vry,
Dat elk wie 't lust zyn' a'em kan halen:
De vrye zeevaart lyd geen palen
Ga naar voetnoot1.
Genoegzaam alle dichtstukken zijn afdruksels van 's dichters vrije denkwijze omtrent den godsdienst en den burgerstaat, en zijne zucht voor strenge zedelijkheid ontzag niemand. De Heer van kampen karakteriseert oudaan zeer juist, wanneer hij hem den coornhert der zeventiende eeuw noemt. In zijne godsdienstige en schriftuurlijke gedichten heerscht over het algemeen meer dogmatieke spitsvondigheid en theologische dialectiek tegen de Roomsche kerk dan wel die echte eenvoudige vroomheid, welke het hart verwarmt en den geest verkwikt, en die zulk eene liefelijkheid over de ver- | |
[pagina 21]
| |
zen van zijn' neef en geloofsgenoot joost van geel Ga naar voetnoot1 verspreidt. Op deze polemische gedichten en ook op zijne treurspelen (Johanna Grey is blijkbaar een tegenstuk van vondels Maria Stuart) is inzonderheid het oordeel van den Heer de vries Ga naar voetnoot2 over oudaan toepasselijk, dat alles te stijf en te gebonden is, en zijne verzen losheid en duidelijkheid missen. Oudaan was insgelijks een voortreffelijk geleerde; zijne Roomsche Mogentheid, in 1664 uitgegeven, getuigt van zijne bedrevenheid in de oudheid- en penningkunde, gelijk nog verscheiden andere vertaalde en oorspronglijke werken van zijn' smaak ook in andere wetenschappen. Reeds in 1680 had hij insgelijks de hand geslagen aan het verbeteren van het Psalmgezang door berijmde uitbreidingen der Psalmen, op muzijk gesteld door den Middelburgschen organist r. schrijver Ga naar voetnoot3, doch naderhand verschikte hij ze naar de zangwijzen der berijming van dathenus, wanneer zij in 1683 bij de Waterlandsche Doopsgezinden te Amsterdam werden ingevoerd en lang in gebruik bleven. Ligchaamszwakheden verdoofden allengs zijnen geest, en eene beroerte maakte een einde aan zijn werkzaam leven den 26 April 1692. |
|