Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 4 JAC-NYV
(1823)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Joannes van Mye]Mye (Joannes van). De Heer Willems vermeldt Ga naar voetnoot2 van dezen, Eclogae ofte Herders-sanghen, in 1647 te Antwerpen gedrukt, en geeft een dezer eclogen tot eene proeve van 's mans dichttrant, volgens welke te oordeelen, men hem den Brabandschen jan luiken zou kunnen noemen; want in den laffen mystieken geest van dezen zingt hij onder anderen daarin: Als ick in dit duyster wout,
Door het groen gebladert hout,
Met myn schaepjens op en neer
Dwaligh wandel gins en weer,
Ach! hoe menigh' diepe sucht
Uyt dit vlammigh borstje vlucht!
Jesu, oorsaeck van dit vier,
Dat myn sieltje, dat my hier
| |
[pagina 462]
| |
Soo ontvonckt het ingewandt,
Dat ick leef in desen brandt,
Als den salamander doet,
Die door 't vlammen wordt ghevoet.
Jesu, oorsaeck van dees min,
Jesu, tot u hert en sin,
Jesu, tot u nacht en dagh,
Schiet ick suchtjens, stuer ick klagh.
Oock myn tong is soo ghewent,
Dat sy niet als Jesum kent,
Ja, de boschjens allegaer,
Jesu, Jesu roepen naer.
En dat kleyn, dat lichte goet,
Dat hier springht, hier singht soo soet,
Op dees tackjens hoogh en neer
Pypen Jesu soeten heer.
Soeter is dit soete kindt,
Als het soetste dat men vindt;
Soeter als de versche wey,
Soeter als den malvesey,
Soeter als het manna was,
Soeter als den hypocras,
Soeter als de vygen zijn,
Soeter als den spaenschen wijn,
‘en nog een twintigtal andere zoetertjes,’ zegt de Heer willems, die hij waarschijnlijk uit walging heeft achtergehouden. |
|