Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 3 HAE-IPE
(1822)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Antoni Hartsen]Hartsen (Antoni) Ga naar voetnoot4, geboren te Amsterdam, den 17 November 1719, en aldaar overleden | |
[pagina 94]
| |
den 12 Mei 1784, was een aanzienlijk koopman, die zijne uitspanning zocht in de beöefening der fraaije letteren en dichtkunst. Als lid van het dichtgenootschap: Oefening beschaaft de Kunsten, had hij de hand in de dichtmatige vertolking ten dienste des Amsterdamschen schouwburgs van Olimpia, Zarucma, Zelmire, den Deugdzamen Galeiroeijer en den Graaf van Waltron; vroeger had hij reeds tot hetzelfde einde zeer verdienstelijke vertalingen vervaardigd van den Wedergevonden Zoon, gedrukt 1759, 1761 en 1770, de Moeder Vertrouwde van hare Dochter, 1762, Mahomet, 1770, de Vrouw naar de Waereld, 1777, en den Adelyken Landman 1779, die echter allen insgelijks door het voorzeide dichtgenootschap zijn uitgegeven, behalve nog een zeldzaam voorkomend stukje De Heer Cassander, of de uitwerking van de Liefde en het Koperrood. Hartsen leverde ook eene zeer fraaije vertaling van p. burmans Redevoering en Latijnsch dichtstuk, Brederode, bij de herinnering aan het tweede eeuwgetijde der overlevering van het smeekschrift der verbonden edelen aan de Hertogin van Parma den 5 April 1566, uitgesproken in de Doorluchtige Schole te Amsterdam, den 20 October 1766. De vertaling is volstrekt onberispelijk, doch op het dichtstuk zelve zou men de wonderspreukige aanmerking kunnen maken dat hetzelve al te dichterlijk is; brederode, immers, die, als een wellevend | |
[pagina 95]
| |
hoveling, weinig, en, gelijk Hooft zegt, met ‘eerbiedenis’ tegen de Landvoogdesse sprak, voert bij den Professor eene taal als de Scyt tegen alexander, bij quintus curtius; men oordeele: Heeft dan dit brave volk, sints gy van Spanjes stranden
Den steven herwaarts wendde, u juichende opgewacht,
Van daar men 't heil benydt der vrye Nederlanden;
En heeft het naar uw gunst met zoo veel ernst getracht,
Opdat gy onze trouw zoo avrechts zoudt beloonen,
Voor uwen broeder 't volk zoudt kluistren in hunn' druk,
En Batoos kroost, steeds wars van dwinglandy en kroonen,
De schouders overlaên door uw Asturisch juk?
Kwaamt gy met zulk een' last, dan zyt gy niet gekomen
Als een vriendin; ô neen! maar als een vyandin.
Ligt dat dees klagt voor hard en scherp worde opgenomen:
Uwe ooren zyn gewis haar niet gewoon, Vorstin
Ga naar voetnoot1.
Deze onbeschoftheid, die men met geene mogelijkheid een' fatzoenlijk' edelman tegen eene vorstin, de dochter van den magtigsten monarch van dien tijd, in den mond leggen mag, wordt ondersteund door de volgende Gasconsche opsnijderij: Ik, die zelfs Keizers tel by myn doorluchte vadren,
Roem, dat ik, van hun zyde uit Hollandsch graaflyk bloed,
Door myne moeder uit Byzances vorstenlooten
En van den hoogen stam der Catten afgedaald,
Aan 't hoofd der Eedlen hier myn' luister zie vergrooten,
Daar Nassaus Lodewyk aan myne zyde praalt
Ga naar voetnoot2.
| |
[pagina 96]
| |
Hoe onvoegzaam de volgende hyperbolische regels in den mond zijn van iemand, die een smeekschrift overlevert, gevoelt ieder: Eer zal de Taag zich met zyn stroomkruik herwaarts spoeijen,
En 't aanzigt wasschen in de golven van den Rhyn;
De Baetis met de Waal voor eeuwig t'zamenvloeijen;
De Cat met d'Asturier eenzelfde landaard zyn;
Dan dat dit oord, besproeid door Maas- en Scheldestroomen,
Aan 't Castiljaansch gebied een ruimer perk verschaff';
Of Neêrland, dat het juk des Konings wenscht te
ontkomen,
Gedwongen, 't vrye hoofd zal buigen voor zyn' staf
Ga naar voetnoot1.
In plaats van ‘smeeken,’ laat de Professor brederode eindigen met ‘gebieden’ en ‘dreigen;’ op de brutaalste wijze, in haar eigen paleis, wijst hij der vorstin het gat van de deur: Vertrek in 't eind', Prinses, met alle uwe Asturieren,
Opdat, als 't voegt, de trouw van uw belofte blijk'.
Verzend ook elders hen, die zich met myters sieren:
Dat die gehate schaar' van Neêrlands bodem wyk'!
Ons heil hing nimmer af van vorstenheerschappye;
Ons dood of leven van geen koninglyk gebod.
Onze ouders waren nooit gewoon aan slavernye:
Ons kroost geniete ook op zyn beurt hetzelfde lot!
De vryheid blyv' hen by in leven en in sterven!
Op d'adel rust de zorg voor zulk een dierbaar pand.
Onze yver zal dit land dien heilstaat doen verwerven.
Een goed ontwerp ziet zich gesterkt door 's Hemels hand.
| |
[pagina 97]
| |
Onze yver speele altoos den nazaat in gedachten!
Op 't leezen onzer daên volg' hy ons loflyk spoor!
Dit hebt gy niet alleen de stem des adels te achten;
Geenszins; de stem des volks klinkt u door de onze in 't oor.
Dit 's aller wensch en de onze; en noem ons niet vermetel,
Maar vrees der riddren arm, gesterkt door's lands gezag
Ga naar voetnoot1.
Hy zwygt -
Nu, het werd ook tijd! Met welk een onbegrijpelijk geduld moest de trotsche Landvoogdes deze uitzinnige taal aangehoord hebben! of liever, hoe groot moest hare verwondering geweest zijn, dat de spreker, uit naam van een' hoop Geuzen, gelijk de Graaf van Barlaimont hen noemde, dezelve durfde voeren tegen de dochter van karel V en de zuster van filips II! Wij gelooven gaarne, al zeide de Professer het niet, dat eene vorstin, die zoo aangesproken wordt, als Margarete, op haren purpren zetel,
Beeft, als verbysterd door een' harden donderslag;
en met reden: het is ook over het onbeschaamde heen! Verontwaardiging, zoo wel als ontsteltenis, sluit haar den mond: Zy is verbaasd; de tong blyft aan 't gehemelt' kleven;
't Verstand staat stil, als 't nat door felle kou
bestreên.
Onzeker wat te doen, wat antwoord best te geven,
Blyft zy benard
Ga naar voetnoot2.
| |
[pagina 98]
| |
Ja, wel benard! en wij ook, bij het lezen dezer insolentiën. De Professor had brederode wel eene fiere, mannelijke taal kunnen laten voeren, zonder dat hij alle beleefdheid en eerbied voor eene dame uit het oog behoefde te verliezen. Wij zouden schier moeten denken dat de groote burman niet zal geweten hebben wat een crimen laesae Majestatis is, om dat hij brederode zich daaraan zoo grof, baldadig en moedwillig laat schuldig maken, als ware hij niet aan het hoofd van 's lands aanzienlijkste edelen, maar inderdaad de aanvoerder van een' hoop brutale bedelaars geweest. Althans deze taal, die in een' anderen mond, tegen een' anderen persoon, op een' anderen tijd en in andere omstandigheden gebezigd, stout en krachtig kon heten, zal in dit dichtstuk niet ligt iemand van gezond oordeel en goeden smaak behagen. |