Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 3 HAE-IPE
(1822)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij
[pagina 58]
| |
afscheiding van een groot gedeelte leden van dezelve ten gevolge hadden, die zich, onder den naam van Herstelde Luthersche Gemeente, tot een afzonderlijk kerkgenootschap vereenigden, was hamelau geenszins een werkeloos en onverschillig aanschouwer; weldra beriep zij hem tot haren leeraar, welk ambt hij ook bij dezelve bleef bekleeden tot aan zijn' dood, die voorviel op den 23 September 1804. Behalve enige kleine theologische werkjes, gaf hij bij zijn leven, in 1796 een bundeltje met rijmen in het licht, getiteld: Hamelaus Gedachten en na zijn overlijden verscheen in 1805 de rest van zijne rijmstukjes, met het opschrift: Nuttige uitspanningen in eenzame uren. De inhoud van beide werkjes is nagenoeg van dezelfde waarde, dat is 990 onder 0; tot bewijs schrijven wij de laatste bladzijde af van het eerste, behelzende de Nareden.
Gij, lezer! vindt alhier uit dichterlijke schriften,
Een' vingerhoed extract
Ga naar voetnoot1; - wil daar niet over ziften;
Want somtijds word wel iets, het geen ter zake past,
In iemands eigen werk, uit and'ren ingelascht;
De Schrijvers doen zoo wat; - al schrijven ze maar brieven,
Ze zijn toch in de daad gepermitteerde dieven.
En niemand onder hen werd voor de straf bevreesd,
Dan die daar zeggen durft: ‘'k werk naar mijn eigen
leest.’
| |
[pagina 59]
| |
Het schijnt dat onder de talrijke gemeente, bij welke hamelau zoo geacht en bemind was, niemand van zoo veel gezond oordeel, goeden smaak en een weinigje kennis van poëzij gevonden werd, die hem bij zijn leven, en na zijn' dood den Heer j.w. hamelau, ten minsten het uitgeven van deze rijmpjes afried, over welken wij niet weten of wij ons bedroeven dan wel hartelijk lachen moeten. |
|