Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 1 ABE-BYN
(1821)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij
[pagina 37]
| |
[Samuel Ampzing]Ampzing (Samuel), zoon van den Haarlemschen predikant johannes ampzing, werd in 1616 predikant te Rijsoord en Strevelshoek, en vervolgens, in 1619 te Haarlem. Reeds in 1617 had hij een' aanvang gemaakt met het beschrijven van zijne geboortestad in dichtmaat, waarin de beroemde petrus scriverius hem de behulpzame hand bood. Deze beschrijving is verrijkt met eene menigte historische aanteekeningen, met fraaije platen naar de teekeningen van p. zaenredam versierd, en getiteld: Beschryvinge ende Lof der stad Haerlem in Holland: in Rym bearbeyd: ende met veele oude ende nieuwe stucken buyten Dicht uyt verscheyde Kronyken, Handvesten, Brieven, Memorien ofte Geheugeniszen, ende diergelyke Schriften verklaerd, ende bevestigd. Door samvel ampzing, van Haarlem, en aldaar gedrukt in 1628. Vooraf gaat eene zekere verhandeling of berigt wegens de Nederduitsche taal Ga naar voetnoot1. Bij hetzelve is gevoegd: petri scriverii Lavrekranz voor lavrens koster van Haerlem, eerste vinder van de Boeck-drvckerye. Dit werk is ongetwijfeld van meer belang voor de geschiedenis van 's mans geboortestad dan wel om deszelfs dichterlijke waarde. Ondertusschen draagt zijne berijming van sommige gebeurtenissen | |
[pagina 38]
| |
toch blijken van een' beteren smaak dan in zijn' tijd heerschte, ten minste eene betere taal en spelling, en geene of zeer zeldzaam barbaarsche basterd- en stopwoorden treft men er in aan, waarmede de rederijkers toen zoo veel ophadden Ga naar voetnoot1. Hij was voor zijn' tijd een man van geleerdheid en een gezond oordeel, en zijne vriendschap met scriverius bragt hem bij het beöefenen der dichtkunst gewisselijk meer voordeel aan dan de toenmaals te Haarlem in zulk een groot aanzien staande kamer der Pellikanisten, onder de zinspreuk: Trouw moet blijken Ga naar voetnoot2, die den 20 October 1606 eene intrede hield van verscheiden Hollandsche rederijkkamers Ga naar voetnoot3, welke hij zelf beschreven heeft Ga naar voetnoot4, en eene der aanzienlijksten was, zegt de Heer kops, die in Holland voorviel, en dezelve daarom ook uitvoerig beschrijft Ga naar voetnoot5. Ik vind nergens eenig spoor dat | |
[pagina 39]
| |
ampzing lid van deze of eene andere kamer is geweest; en waarlijk, daartoe had hij ook te veel goeden smaak en een te gezond oordeel. Zeer lezenswaardig is het slot van zijn Tael-bericht,waarin hij de regelen der rijmkunst, of liever der zoogenaamde Rhetorica, opgeeft, en het welk ook voor onzen tijd nog menigen goeden wenk behelst. Behalven zijne reeds vermelde Beschrijving van Haarlem, heeft men nog van hem Rijm-Catechismus, Leyd. 1624 en Christen Hooghtijden1625. Uit het eerst genoemde deelen wij tot eene proeve mede het verhaal van den beruchten togt naar Damiate.
Ik kom ter stout bedryf, en ter Romeinsche daden,
Van d'onsen aengericht door kloekheijd en door raden:
En vinde onder veel insonderheyd dees twee,
't Beleg van Damiaet en van ons enge stee.
Als
Keyser Frederick
Ga naar voetnoot1 een groote magt van
knechten
En een geweldig volk en leger op dee rechten,
Buckt
Floris
Ga naar voetnoot2 Hollands Graef met Haerlem me te been,
Op dat sy eenen tocht op 't land der Turken deen:
So sijn sy met geweld te samen met hun allen
En met gemeynder hand in Palestijn gevallen,
En hebben na veel spoeds, tot meermaels welgeluckt,
Theyr in Egyptenland voor Damiaet geruckt,
| |
[pagina 40]
| |
Een stad natuurlijk vast, mits op de See gelegen,
En aen den Nijlschen vloed, die ook noch meerder segen
Dan sterkte aen sich had, door wetenschap verricht,
Door konst te weeg gebragt, en door praktijk gesticht:
Want in den mond des Nijls twee torens aen de sijden
Belegerden den stroom, den ingang te bevrijden
Met ijs'ren Keten-tuych, dat onder in den vloed
Hun alle vrees benam, en d'onsen al den moed:
So dat sijn Majesteyt die Damiaet beleyde,
T' opbreken van sijn heyr daer over nu bereyde,
Met sijnen ganschen raed. Wie heeft die schand geweerd
Als onse burgerij, die yder heeft geleerd,
Wat kloekheyd, en verstand, vernuft, en geeft vermogen
Wat helden al bestaen die maer na ere pogen?
En hebben met praktijk een stijve stale Saeg
Beneen aen 't Schip gehecht, en aen de kiel om laeg,
En so dan in 't gesicht van alle onse schepen
Door sterken wind gejaegd de ketens afgenepen
Met hun metale kiel, en scherpen ys'ren tand.
En smeten met geweld de raekxen op het land.
Victori! Theyr dat volgt. Daer gaen wy henen strijken
En vallen heftig aen, en doen de Turken wijken,
En slaense van de wal, en breken in de stad,
Die door dit moedig feyt den moed verloren had.
Ons burgers trokken in, van vaendelen die vlogen,
Daer na quam al het heyr na ons voords ingetogen,
Ons burgers hadden d'eer en d'eersten tocht vooral,
Verwinners van de stad, verbrekers van de wal,
En s'vyands hoogen moed. Dies werd ons lof gegeven
Door sulk kloeksinnig feyt met sulken moed bedreven,
| |
[pagina 41]
| |
En ook een meerder Schild van sijne Majesteyt
In teyken en ter eer van noch meer vromicheyd:
Want siet wy droegen nu alre 't bekende teken
Van onze dapperheyd tot meermaels toe gebleken,
Dit tuygde 't bloedig veld, dit ijder Ster daer in,
En hadden al te saem, heur Vieren desen sin
Ga naar voetnoot1.
Sulkx dat de meerderheyd der sterren 't onzer eren
De wisze sekerheyd van onze kloekheyd leren:
En willen van de vier dat Oosten viermael heeft
Voor 't moedige geweld van onse vuyst gebeeft.
Daer by dit vijfde komt en 't meeste wel van allen,
Dat hier voor Damiaet aldus is voorgevallen:
En so is doe ter tijd dit schild ook noch vermeerd,
En met een Silver Swaerd en Kruyz daer op vereerd.
Met dit Devijs daer by: de magt is overwonnen
Doormoed
Ga naar voetnoot2 en dapperheyd, 'tgeweld is so verslonnen,
Het onversaegde hert heeft al des vijands pracht
En sijnen sterken arm en wal ten val gebragt.
Dit volle Wapen-schild met Swaerd en Kruyz en Sterren,
Met sulken naem gehaeld, en eeuwig lof van verren,
Word met den Silv'ren Boom en daer aen vast gesnoerd,
Als een en dobbel Schild
Ga naar voetnoot3 wel meest van ons
gevoerd.
So heeft ook al ons volk tot eer der Batavieren,
Tot eer van desen tocht, hun Schilden en banieren
Van daer te huis gebragt, als elk verkregen had,
Tot roem van sijn geslagt, tot roem van onse stad.
| |
[pagina 42]
| |
Ook sijn hier noch by ons twee Klokjes in den toren
Van kostelyk metael, die wij noch daeglijkx horen,
Uytroepers diens triumphs, die dan tot meer bescheyd
De Damiaetjes sijn van Damiaet geseyd
Ga naar voetnoot1.
's Mans geboorte- en sterfjaar is mij niet gebleken. Zijne afbeelding is door suiderhoef in het koper gebragt. |
|