Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 1 ABE-BYN
(1821)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Oliverius à St. Anastasio, gezegd De Crock]Anastasio (Oliverius à St.), gezegd De Crock Ga naar voetnoot2, een Karmelieter monnik van Iperen, gestorven te Brussel in 1674, was de schrijver van eenige Latijnsche tractaatjes en drie poëtische werkjes, als Den geestelijken Lusthof der Carmelieten, 2 deelen Antw. 1659-1661. De onderwysende Tsaemenspraecken der Beesten, eerst in het Griecx beschreven door den H. Cyrillus; met Dichten en Sluytredens versiert, 1666. Den Triumph van de H. Maria Magdalena van Pazzi, 1669. Volgens het geen de Heer willems van hem aanhaalt Ga naar voetnoot3 uit De onderwysende Tsaemenspraecken te oordeelen, was hij voor zijn' tijd gansch geen onverdienstelijk dichter; en, bij gemis van de drie opgenoemde werkjes, maken wij geene zwarigheid het door hem aangehaalde hier over te nemen. De dichter, over het nut der fabelen sprekende, zegt: | |
[pagina 43]
| |
Die op den hooghsten trap de deughden wilt geraecken,
Moet onderwesen fijn met alderhande saecken;
Een wel begaeft gemoet, een redelijcken geest
Wort menigmael geleert oock van een stomme beest.
Natuer heeft yder saeck verscheyden kracht gegeven,
Om dat de reden sou daer trachten naer te leven:
Een peert, een schaep, een koy, ja oock het vuyle swijn
Kan aen een reyne ziel een spoor ter deuchden zijn
Ga naar voetnoot1.
Het is inderdaad of men verzen van onzen cats leest, die den dichter ongetwijfeld bekend was. Naer ons sinnen zijn gheneghen
Komt den duyvel ons beweghen,
Jonghe menschen heet van bloet
Brenght hy wellust in 't ghemoet;
Droeve sinnen komt hy quellen
Met de wanhoop, vrees der hellen;
Kurselkoppen brenght hy voort
Tot gevecht of wreede moort
Ga naar voetnoot2.
Dichterlijk, zeggen wij met den Heer willems, is het vers op de kwaadsprekende tongen: Teghen tonghen is den strijdt
Voortgebrocht van wreede slangen,
Die uyt etter voetsel langen
Opgekoestert van den nijdt,
Aen de Phlegetonsche stranden
En gewapendt in den mondt
Met de scherp verstaelde tanden
Van Cerbeer den helschen hondt
Ga naar voetnoot3.
| |
[pagina 44]
| |
‘Zulke trekken, zulke kleuren, als deézen,’ zegt de Heer willems, ‘vindt men bij onze Zuydnederlandsche Dichters maer zeer zeldzaem Ga naar voetnoot1’, en eindigt zijne uittreksels met het slot van een gedichtje Op den Deugdzaemen, dus luidende: Niet en is dat sulck een man
Deeren oft beschaeden kan;
Dat de zee haer dullen tocht
Heffe tot aen d'hooghste locht:
Meent ghy dat hy 't ongeval
Van de baeren vreesen sal?
Dat den grammen hemel spouwt
Blixem, daer de ziel af grouwt,
Meent ghy dat hy wordt beducht
Oft van vreese sit en sucht?
Verr' van daer! hy is ghestelt
Als een onversaeghden helt,
Oft als een onwinbaer slot
Twelk met gans een legher spot;
Hy en vreest gheen aertsche kracht,
Tzy Fortuna weent of lacht;
Tis hem altijt even goet,
Want hy weet dat Godt het doet
Ga naar voetnoot2
|