Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 1 ABE-BYN
(1821)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Jan Althuysen]Althuysen (Jan), predikant op de Joure, gaf, in 1755, als een waardig navolger van g. jacobs, een' bundel met Friesche gedichten in het licht van hem zelven en van zijn' vader, benevens de Psalmen door hem en g. jacobs berijmd, onder den titel van Friesche Rymlery, yn twaa dielen bestaende, wier sin it ierste bystiet yn Forjyeringsrymmen, Brulloftsrymmen, Forstaerrringsrymmen in Mingelrymmen; it oorde diel bystiet uwt dy 150 Psalmen sin David mey dy oorre Lôfzangen. ‘'k Vind hier,’ getuigt e.w. higt in zijn klinkdicht voor deze verzameling geplaatst, ‘'k Vind hier 't natuurlyk fraai, dat Theocryt deed
pryzen:
'k Vind hier een deftigheid van Maroos herderswyzen:
Hier maakt der Boeren spraak den Stedeling beschaamd.’
Deze getuigenis is geene vleijerij, maar wordt door het werk zelve in alle opzigten geregtvaardigd; doch daar hetzelve geheel uit gelegenheidsgedichten van tamelijk langen adem bestaat, kunnen wij er niet wel hier eene proeve uit mededeelen. Maar niet te min, dit kunststuk: zeggen wij met j. de kruyff, ‘Dit konststuk zal zyn' roem bestendig met zich dragen,
En 't schranderst' Friesch' vernuft, door 't fraai verrukt, doen
vraagen:
Wien komt de zangprys toe, den vader, of den zoon
Ga naar voetnoot1?’
|
|