Uit logeeren
(1903)–Tine van Berken– Auteursrecht onbekend
[pagina 14]
| |
Een vriendelijke oude heer, een kennis van haar overleden vader, had mevrouw Bergsma beloofd, op de reis voor Emmie zorg te dragen. Hij moest toch naar Amsterdam en was met zijn aardig reismakkertje zeer in zijn schik. Op het perron stapte hij, met Emmie's koffertje in de hand, deftig voort, terwijl Emmie naar alle kanten uitkeek om Mies, die ze niet kende, op te sporen. ‘Verbeeld je,’ dacht ze, ‘dat Tante den brief eens niet gekregen had en er nu niemand was om me af te halen!’ Daar, haastig stappend met kleine, snelle passen, den dikken buik vooruit, het warme roode gelaat met een zakdoek afwisschend, naderde Oom. Ja, ze kende hem nog wel! ‘Dag Oom!’ ‘Dag Emmie, kind, hoe gaat het?’ Oom en nichtje bedankten den vriendelijken geleider, die daarop afscheid nam. ‘We waren haast te laat,’ zei Oom. ‘Mies.... hé, waar is Mies?’ Emmie keek rond. Behoedzaam streek ze de rimpeltjes in haar handschoenen over de polsen glad, en monsterde haar rok om te zien of hij door het zitten erg gekreukt was. Mies, zoo'n | |
[pagina 15]
| |
Amsterdamsch jongejuffrouwtje, zou wel erg keurig zijn! ‘Daar, daar loopt ze!’ zei Oom en wees op een meisjesfiguur in de verte, met lange beenen een kar nahollend en een pakje in de hoogte houdend. Blijkbaar was het er afgevallen en bracht ze het den voerman na. Daar kwam ze aan. Was dat Mies, dat groote kind op hooge beenen, met die dwaze korte rokken? De hoed hing haar aan het elastiek in den nek. Eén handschoen, stuk aan de toppen, en een bloote hand. Daar was ze. ‘Ben jij Emmie? - Ja? - Dag Emmie!’ Ping, pang, op iedere wang een zoen. Toen een lachbui. ‘O, Emmie, hoe is het mogelijk dat jij dat bent!’ Emmie lachte, een beetje verlegen. En toon Mies bleef schateren, al harder en harder, vroeg ze bedremmeld: ‘Waarom vindt je dat toch zoo dwaas?’ ‘Wel, omdat - o, het is zoo bespottelijk - ik dacht dat ik een boerinnetje zien zou!’ Beiden lachten hartelijk. Ze gingen verder, Emmie nieuwsgierig rondziende links en rechts, vaak schuins op haar nichtje, oom Piet deftig wandelend | |
[pagina 16]
| |
met zijn dikken buik en zijn dikken wandelstok, Mies nonchalant voortstappend, nu en dan bot iets vragend. Een kar met hooi, die voorbijkwam, stelde Mies in de gelegenheid er een halm uit te halen. Ze brak er de helft af, en begon er langzaam op te knabbelen. ‘Mies,’ zei mijnheer Bergsma, ‘dat moest je laten. Je lijkt wel een straatjongen!’ ‘Och wat!’ bromde Mies, gooide den halm weg en vroeg: ‘Houdt je veel van lezen, Emmie?’ ‘Ja, heel veel. Jij?’ Mies kneep de oogen dicht, de lippen samen en zei: ‘Nou!’ ‘Brei je graag?’ vroeg Emmie. Mies keek haar van ter zijde aan met een grappig vies gezicht en schudde geweldig van neen. ‘Ik vind het ook zoo vervelend,’ hernam Emmie, ‘maar haken is wel aardig, hè? Ik ben aan een mooien nachtzak bezig met een rose voering.’ ‘O!’ - En Mies keek onverschillig een anderen kant uit. Toen begon ze weer over haar boeken te spreken en raakte spoedig in vuur. Eindelijk, juist toen ze een beschrijving gaf van | |
[pagina 17]
| |
een Indiaan, die met zijn tomahawk een vijand het hoofd kliefde, stonden ze voor haar woning. Oom Piet deed de deur open en Mies stormde de trap op. Bovenaan bleef zij staan, wachtte op Emmie en fluisterde haar in het oor: ‘Ik vind het zoo lekker dat jij bij me bent;’ en zich verkneukelend in haar blijdschap, vertrok ze haar gezicht zoodat het bijna onkenbaar werd en haalde de schouders hoog op. Tante Sina, een deftige, ietwat strenge dame met glad gescheiden haar, verwelkomde ze aan de koffietafel. Zij gaf Emmie een hand, kuste haar, zei, dat ze een lief meisje was en bleef haar een oogenblik met welgevallen aanzien. Daarop wendde ze zich tot Mies, en de wenkbrauwen optrekkend: ‘Waar is je ééne handschoen?’ En toen Mies geen antwoord gaf, maar zenuwachtig en met een donker gezicht haar toppen verder uit de vingers van den anderen handschoen wurmde: ‘Ik zal er maar niet verder naar vragen. - Wijs Emmie jullie kamer maar eens, dan kan ze zich wat opfrisschen, en komt dan gauw beneden, de koffie is klaar.’ Juist wilden de meisjes weggaan, toen een oorverdoovend geschreeuw uit de gang tot haar | |
[pagina 18]
| |
doordrong. Daar kwamen holderdebolder twee jongens de kamer binnenstormen, met vuurroode wangen en de petten scheef op hun kort geknipte bolletjes, rose getint door de overmatige warmte, mekaar duwend, stompend en scheldend, stotterend van kwaadheid. Opeens stil, door de stilte om hen heen, keken ze elkaar verwezen aan. ‘Wat moet dat beteekenen?’ klonk de stem van mijnheer Bergsma. ‘Hij moet me niet tergen!’ ‘Hij heeft me gesard!’ ‘Ik ben even oud als hij!’ ‘Hij scheldt me voor bolletje!’ ‘En hij voor b-b-b-bulletje bloedworst!’ Dit werd hikkend en stotterend in heftige ontroering gezegd en klonk zoo allerbespottelijkst, dat het heele gezelschap in lachen uitbarstte. Emmie, eerst verschrikt, lachte nu met haar vriendelijk welluidend stemmetje dapper mee. Onder deze omstandigheden had de voorstelling plaats tusschen Emmie en haar veelbelovende neefjes Albertus en Johannes, in de wandeling Bert en Joop. De tweelingen naderden bedremmeld en verlegen, de oogen naar den grond, de petten | |
[pagina 19]
| |
verfrommelend, en staken vol vertrouwen een paar dikke zwarte handjes uit, die Emmie zonder bedenken hartelijk schudde. De jongens werden naar de keuken gestuurd, waar ze weldra, tot groot verdriet van Dientje, een hoofdbad onder de kraan namen en flink in het rond spatten alsof ze het blinkende kopergoed aan den muur meteen een goede beurt wilden geven. Toen de meisjes beneden kwamen, was Emmie in de gelegenheid ook met haar jongsten neef kennis te maken, een driejarig ventje met een groot wit hoofd en alleraardigst gelijke witte tandjes, die grappig onder de kersroode lippen uitkwamen. Piet had een slaapje gedaan, omdat meneer al om drie uur gespookt had en later doodmoe was, en zag er nu zoo bloeiend en rozig en kostelijk uit als een rijp rood appeltje. Emmie was zeer in haar schik met haar Amsterdamsche familie en zette zich met een blij hartje aan tafel, nadat Oom met stentorstem het broederpaar uit de keuken tot spoed had aangemaand. |
|