| |
III.
Een verrassing.
Moe kwam later thuis, dan we gedacht hadden. Bijna was ons het spelletje gaan vervelen. Emmie had opeens uit haar tent gewild. ‘Neen, dat kan niet,’ had Toon gezegd, ‘alle planten staan er voor, dat is te lastig.’
Maar Emmie had aangedrongen: ‘Ik ben zoo warm en heet, laat me er alsjeblieft uit.’
Toon kreeg medelijden met haar. Hij hief het tafelkleed op, en liet haar vrij.
Om halfvijf ging de schel.
‘Daar heb je Moe,’ riep Toon, en hij keek eens in het rond of onze markt wel geheel in orde was.
‘Allemaal schreeuwen, als Moe binnenkomt!’ riep ik in zenuwachtige haast terug.
| |
| |
Jaap zat met een verkleurd rood parasolletje boven zijn hoofd, in elkaar gedoken op den grond, en zong voortdurend op een eentonig deuntje:
Je moet maar bij Japie zijn!’
Toon schreeuwde met een gemaakt heesche stem: ‘Nou kan je lezen, menschen! Gaat hier niet voorbij!’
Kleine Emmie deed niets dan dansen en lachen.
Ik zat met een rood-en-zwart tafelkleedje over mijn hoofd op de omgekeerde theestoof en riep: ‘Kom nou, kom nou, neem wat van de koopvrouw!’
De deur ging open, en - tante Suzanna kwam binnen, gevolgd door Moe, die zeer rood zag, en ons verlegen en boos aankeek.
Tante Suzanna!
In mijn eerste ontroering deed ik vergeefsche pogingen om me van het tafelkleed te ontdoen, maar ik had het zoo stevig met veiligheidsspelden bevestigd, dat het mijn zenuwachtigen vingers niet gelukte het los te krijgen. Ik had mijn stalletje wel weg willen kijken.
We waren allen in ons hart bang voor tante
| |
| |
Suzanna, hoewel ze het toch goed met ons meende. Ze was een oude, waardige dame, die zelf geen kinderen had, en alleen die kinderen lijden mocht, die zoet en ordelijk waren.
Tante Suzanna! We wisten, hoe Moe ons altijd dubbel aanspoorde om zoet en ordelijk te zijn als tante Suzanna er was. Ons speelgoed mocht dán vooral nooit slingeren. Fluitjes, trompetten, trommels, glazen piano's en alle levenmakende instrumenten werden dan weggesloten. Ik kreeg tweemaal op een dag een schoon boezelaartje voor, moest viermaal mijn haar overmaken, en minstens tienmaal mijn handen wasschen. Katrien kreeg ook bijzondere vermaningen tegen dat tante Suzanna verwacht werd. Want tante woonde geheel alleen en was alles zoo keurig en in de puntjes gewend, dat een druk huishouden als het onze haar toch altijd onordelijk en ongeregeld moest lijken.
Maar nu! wat moest tante nu wel zeggen!
Ik zag, dat Jaap zijn parasolletje had dichtgedaan, en stilletjes weg wou sluipen achter tante om.
Maar tante Suzanna hield hem met haar paraplu terug.
| |
| |
‘Je wou me zeker goedendag komen zeggen, hè?’ vroeg ze.
‘Neen, tante,’ zei Jaap, ‘ik - ik - wou eventjes op gaan ruimen.’
Eventjes!
Emmie was de eenige, die eenvoudig naar tante toe was gegaan, om haar een kus te geven.
‘Ik vind het heel leelijk,’ begon Moe, en haar stem klonk zeer ernstig, ‘ik vind het heel leelijk, dat jelui zoo slecht je woord houdt. - Ik had gedacht, dat ik beter op mijn kinderen vertrouwen kon.’
Ik kreeg een kleur en vouwde beschaamd het tafelkeed op.
Toon verdedigde zich: ‘We hebben geen leven gemaakt, Moe, heusch niet.’
Tante hief haar oogen met een veelzeggende uitdrukking ten hemel.
‘Niet vóór u kwam,’ zei Toon verward, ‘we deden het alleen, toen we u hoorden aankomen, om u te - te verrassen.’
‘Een lieve verrassing,’ zei tante Suzanna droog.
‘Waar zit jij op, Tine?’ vroeg Moe, met een blik op mijn zetel.
| |
| |
Ik stond verschrikt op.
Tante Suzanna gaf in mijn plaats antwoord. ‘Op de theestoof, Marie, die ik je met je trouwen gegeven heb. - Die zal je wel gedeukt hebben, hè meisje?’
Gelukkig bleek dit niet het geval te zijn.
Toon kwam uit de alkoof aandragen met twee stoelen, die we op elkaar gezet hadden.
‘Als 't u blieft, tante,’ zei hij, terwijl hij er een voor haar bij de kachel schoof.
‘Niet bij de kachel, ik ben niet verkleumd,’ merkte tante aan, terwijl ze stokstijf staan bleef.
Toen Toon den stoel verzet had, nam ze plaats met veel waardigheid.
‘Als je zoo goed wilt zijn, even te blijven zitten,’ zei Moe, ‘zal ik in de voorkamer wat vuur laten aanleggen.’
‘Dank je, Marie, 't was me maar te doen om uit te rusten en de bui af te wachten. Ik geloof, dat het droog is. Dan neem ik meteen de paraplu mee, die ik gisteren bij je heb laten staan.’
Ik ging naar het raam en keek naar buiten, vurig hopend, dat het kurkdroog zou zijn, maar het gietregende.
We trachtten ondertusschen zoo goed we kon- | |
| |
den de kamer weer op orde te brengen, wat geen gemakkelijk werkje was. We hadden zooveel tijd besteed aan het in elkaar zetten van den boel, dat het maar niet in een tooverslag weer te veranderen was. Wat me vooral hinderde, waren tante's oogen, die ons voortdurend op de handen zagen. Ik liet de gordijnen neer en Moe stak de lamp aan. Och, wat zagen toen onze halfafgetakelde kraampjes en stalletjes er uit!
Toon, die de boeken in aller ijl op den mangelbak gestapeld had en dezen, om er van af te zijn, zoolang in de gang had neergezet, beijverde zich nu om de planten en de bloemen onder de tafel vandaan te halen, en alles op zijn plaats te zetten.
‘Is dat het mooie haarlint, dat je Moe je pas gegeven heeft?’ vroeg tante, toen ik bezig was, een gekreukeld lint in elkaar gefrommeld in een doosje te bergen, om maar gauw klaar te zijn.
Uit den hoek van het bloemententje klonk op dat oogenblik een luid gerinkel, dat me gelukkig het antwoord bespaarde.
‘Daar gaat je beste waaierpalm!’ zei tante Suzanna hoofdschuddend.
Werkelijk kwam Toon met een vuurrood gezicht onder de tafel uit, de mooie waaierpalm in de
| |
| |
hand; maar die was gelukkig geheel ongeschonden gebleven. Het was het zeepbakje - de poppebadkuip - dat onder zijn voet geraakt en gebroken was.
Kleine Emmie hielp ook mee zooveel ze kon, ze bracht een bloemenmandje te voorschijn vol gele, rose en roode rozen.
‘Tante gemaakt!’ zei ze met een blij gezichtje. Werkelijk had tante Suzanna die bloemen gemaakt en ze in het vergulde mandje geschikt.
‘Tante gemaakt,’ zei Emmie weer, toen de oude dame geen acht op haar sloeg, ‘ikke afgesponst.’
Nu werd tante Suzanna opmerkzaam.
‘Kom eens hier, liefje,’ zei ze.
Emmie kwam, en nu bleek het, dat over de gele rozen roode tinten liepen, en dat de roode geheel verbleekt waren. Emmie had, natuur- en kunstplanten over één kam scherend, ze alle met haar sponsje gereinigd.
Tante Suzanna zei niets; ze zuchtte alleen.
‘Het is droog, tante,’ zei Jaapje, die het gordijn had opgelicht om naar buiten te zien.
Moe kreeg een kleur.
‘Raap die roestige spijkers op, Jaapje,’ zei ze.
| |
| |
En toen tegen tante: ‘Wat wil je gebruiken, Suzanna; mag ik wat voor je klaarmaken?’
‘Ik drink niets,’ zei tante, ‘je weet, dat ik bij Annie ook niets gebruikt heb.’
‘Laat me je een kop chocolaad geven, je eet toch zoo laat,’ drong Moe nog aan.
Maar tante was al opgestaan.
‘Dan zal ik je paraplu even halen,’ zei Moe, naar de gang loopend om in den stander te kijken.
‘Doe geen moeite,’ zei tante Suzanna, ‘Toon heeft haar daar op zijn stalletje.’
Het was vreeslijk, dat alles ons zóó tegenliep. Ik had bepaald medelijden met Moe, want ik kon heel goed zien, hoe de zaak haar verdroot. Ik deed al mijn best, Toon te helpen de paraplu los te maken, maar die was met zooveel vernuft bevestigd, dat het bijna onmogelijk was, ze weer vrij te krijgen. Eerst was ze met koorden en touwtjes aan een wandelstok gebonden, en die was weer vastgemaakt aan de schraag van de strijkplank.
Eindelijk, toen ook Moe er bij kwam, om ons te helpen, gelukte het, haar te bevrijden.
‘Tot ziens,’ zei Moe, toen tante heenging,
| |
| |
‘het spijt me, dat je het zoo getroffen hebt; ik hoop, dat ik je een volgenden keer beter ontvangen kan.’
Toen tante weg was, nadat ze eerst over den mangelbak met boeken, die in de gang stond, gestruikeld was, wat Toon een nieuwe berisping op den hals haalde, - zagen we elkaar aan, ver van opgeruimd. Wat zou Moe wel zeggen? Hoe hadden we ons woord gehouden!
Maar Moe zei niets: ze was alleen stil.
Dien avond namen we ons vast en stellig voor, Moe in het vervolg geen aanleiding tot ontevredenheid meer te geven. En, de eerste week, hielden we trouw ons woord.
We hebben later nooit meer marktje gespeeld, maar er wel nog dikwijls om gelachen want het bleek, dat Moe, toen tante Suzanna een kwartiertje weg was, de zaak toch niet zoo heel erg vond.
Maar we mochten het toch niet weer doen.
|
|